Vervoeging van beproeven
Onbepaalde wijs (infinitief): beproeven
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het beproeft
- zij beproeven
Präsens Indikativ
- er/sie/es grämt
- sie grämen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het beproefde
- zij beproefden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es grämte
- sie grämten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft beproefd
- zij hebben beproefd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gegrämt
- sie haben gegrämt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had beproefd
- zij hadden beproefd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gegrämt
- sie hatten gegrämt
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal beproeven
- zij zullen beproeven
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird grämen
- sie werden grämen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal beproefd hebben
- zij zullen beproefd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gegrämt haben
- sie werden gegrämt haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou beproeven
- zij zouden beproeven
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde grämen
- sie würden grämen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben beproefd
- zij zouden hebben beproefd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gegrämt haben
- sie würden gegrämt haben