Vervoeging van beproeven

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beproef
  • jij beproeft
  • hij/zij/het beproeft
  • wij beproeven
  • jullie beproeven
  • zij beproeven

Präsens Indikativ

  • ich kranke
  • du krankst
  • er/sie/es krankt
  • wir kranken
  • ihr krankt
  • sie kranken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beproefde
  • jij beproefde
  • hij/zij/het beproefde
  • wij beproefden
  • jullie beproefden
  • zij beproefden

Präteritum Indikativ

  • ich krankte
  • du kranktest
  • er/sie/es krankte
  • wir krankten
  • ihr kranktet
  • sie krankten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beproefd
  • jij hebt beproefd
  • hij/zij/het heeft beproefd
  • wij hebben beproefd
  • jullie hebben beproefd
  • zij hebben beproefd

Perfekt Indikativ

  • ich habe gekrankt
  • du hast gekrankt
  • er/sie/es hat gekrankt
  • wir haben gekrankt
  • ihr habt gekrankt
  • sie haben gekrankt

Voltooid verleden tijd

  • ik had beproefd
  • jij had beproefd
  • hij/zij/het had beproefd
  • wij hadden beproefd
  • jullie hadden beproefd
  • zij hadden beproefd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gekrankt
  • du hattest gekrankt
  • er/sie/es hatte gekrankt
  • wir hatten gekrankt
  • ihr hattet gekrankt
  • sie hatten gekrankt

Toekomende tijd I

  • ik zal beproeven
  • jij zult beproeven
  • hij/zij/het zal beproeven
  • wij zullen beproeven
  • jullie zullen beproeven
  • zij zullen beproeven

Futur I Indikativ

  • ich werde kranken
  • du wirst kranken
  • er/sie/es wird kranken
  • wir werden kranken
  • ihr werdet kranken
  • sie werden kranken

Toekomende tijd II

  • ik zal beproefd hebben
  • jij zult beproefd hebben
  • hij/zij/het zal beproefd hebben
  • wij zullen beproefd hebben
  • jullie zullen beproefd hebben
  • zij zullen beproefd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gekrankt haben
  • du wirst gekrankt haben
  • er/sie/es wird gekrankt haben
  • wir werden gekrankt haben
  • ihr werdet gekrankt haben
  • sie werden gekrankt haben

Conditionalis I

  • ik zou beproeven
  • jij zou beproeven
  • hij/zij/het zou beproeven
  • wij zouden beproeven
  • jullie zouden beproeven
  • zij zouden beproeven

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde kranken
  • du würdest kranken
  • er/sie/es würde kranken
  • wir würden kranken
  • ihr würdet kranken
  • sie würden kranken

Conditionalis II

  • ik zou hebben beproefd
  • jij zou hebben beproefd
  • hij/zij/het zou hebben beproefd
  • wij zouden hebben beproefd
  • jullie zouden hebben beproefd
  • zij zouden hebben beproefd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gekrankt haben
  • du würdest gekrankt haben
  • er/sie/es würde gekrankt haben
  • wir würden gekrankt haben
  • ihr würdet gekrankt haben
  • sie würden gekrankt haben

Imperatief

  • jij beproef
  • jullie beproeft

Imperativ

  • du krank(e)
  • ihr krankt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van beproeven