Vervoeging van beweren

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beweer
  • jij beweert
  • hij/zij/het beweert
  • wij beweren
  • jullie beweren
  • zij beweren

Presente

  • io asserisco
  • tu asserisci
  • lui/lei/Lei asserisce
  • noi asseriamo
  • voi/Voi asserite
  • loro/Loro asseriscono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beweerde
  • jij beweerde
  • hij/zij/het beweerde
  • wij beweerden
  • jullie beweerden
  • zij beweerden

Imperfetto

  • io asserivo
  • tu asserivi
  • lui/lei/Lei asseriva
  • noi asserivamo
  • voi/Voi asserivate
  • loro/Loro asserivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beweerd
  • jij hebt beweerd
  • hij/zij/het heeft beweerd
  • wij hebben beweerd
  • jullie hebben beweerd
  • zij hebben beweerd

Passato prossimo

  • io ho asserito
  • tu hai asserito
  • lui/lei/Lei ha asserito
  • noi abbiamo asserito
  • voi/Voi avete asserito
  • loro/Loro hanno asserito

Voltooid verleden tijd

  • ik had beweerd
  • jij had beweerd
  • hij/zij/het had beweerd
  • wij hadden beweerd
  • jullie hadden beweerd
  • zij hadden beweerd

Trapassato prossimo

  • io avevo asserito
  • tu avevi asserito
  • lui/lei/Lei aveva asserito
  • noi avevamo asserito
  • voi/Voi avevate asserito
  • loro/Loro avevano asserito

Toekomende tijd I

  • ik zal beweren
  • jij zult beweren
  • hij/zij/het zal beweren
  • wij zullen beweren
  • jullie zullen beweren
  • zij zullen beweren

Futuro semplice

  • io asserirò
  • tu asserirai
  • lui/lei/Lei asserirà
  • noi asseriremo
  • voi/Voi asserirete
  • loro/Loro asseriranno

Toekomende tijd II

  • ik zal beweerd hebben
  • jij zult beweerd hebben
  • hij/zij/het zal beweerd hebben
  • wij zullen beweerd hebben
  • jullie zullen beweerd hebben
  • zij zullen beweerd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò asserito
  • tu avrai asserito
  • lui/lei/Lei avrà asserito
  • noi avremo asserito
  • voi/Voi avrete asserito
  • loro/Loro avranno asserito

Conditionalis I

  • ik zou beweren
  • jij zou beweren
  • hij/zij/het zou beweren
  • wij zouden beweren
  • jullie zouden beweren
  • zij zouden beweren

Condizionale presente

  • io asserirei
  • tu asseriresti
  • lui/lei/Lei asserirebbe
  • noi asseriremmo
  • voi/Voi asserireste
  • loro/Loro asserirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben beweerd
  • jij zou hebben beweerd
  • hij/zij/het zou hebben beweerd
  • wij zouden hebben beweerd
  • jullie zouden hebben beweerd
  • zij zouden hebben beweerd

Condizionale passato

  • io avrei asserito
  • tu avresti asserito
  • lui/lei/Lei avrebbe asserito
  • noi avremmo asserito
  • voi/Voi avreste asserito
  • loro/Loro avrebbero asserito

Imperatief

  • jij beweer
  • jullie beweert

Imperativo

  • tu asserisci
  • voi/Voi asserite

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van beweren