Vervoeging van bolt

Engels

Nederlands

Present

  • I bolt
  • you bolt
  • he/she/it bolts
  • we bolt
  • you bolt
  • they bolt

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spring weg
  • jij springt weg
  • hij/zij/het springt weg
  • wij springen weg
  • jullie springen weg
  • zij springen weg

Simple past

  • I bolted
  • you bolted
  • he/she/it bolted
  • we bolted
  • you bolted
  • they bolted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sprong weg
  • jij sprong weg
  • hij/zij/het sprong weg
  • wij sprongen weg
  • jullie sprongen weg
  • zij sprongen weg

Present perfect

  • I have bolted
  • you have bolted
  • he/she/it has bolted
  • we have bolted
  • you have bolted
  • they have bolted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben weggesprongen
  • jij bent weggesprongen
  • hij/zij/het is weggesprongen
  • wij zijn weggesprongen
  • jullie zijn weggesprongen
  • zij zijn weggesprongen

Past perfect

  • I had bolted
  • you had bolted
  • he/she/it had bolted
  • we had bolted
  • you had bolted
  • they had bolted

Voltooid verleden tijd

  • ik was weggesprongen
  • jij was weggesprongen
  • hij/zij/het was weggesprongen
  • wij waren weggesprongen
  • jullie waren weggesprongen
  • zij waren weggesprongen

Future

  • I will bolt
  • you will bolt
  • he/she/it will bolt
  • we will bolt
  • you will bolt
  • they will bolt

Toekomende tijd I

  • ik zal wegspringen
  • jij zult wegspringen
  • hij/zij/het zal wegspringen
  • wij zullen wegspringen
  • jullie zullen wegspringen
  • zij zullen wegspringen

Future perfect

  • I will have bolted
  • you will have bolted
  • he/she/it will have bolted
  • we will have bolted
  • you will have bolted
  • they will have bolted

Toekomende tijd II

  • ik zal weggesprongen zijn
  • jij zult weggesprongen zijn
  • hij/zij/het zal weggesprongen zijn
  • wij zullen weggesprongen zijn
  • jullie zullen weggesprongen zijn
  • zij zullen weggesprongen zijn

Conditional present

  • I would bolt
  • you would bolt
  • he/she/it would bolt
  • we would bolt
  • you would bolt
  • they would bolt

Conditionalis I

  • ik zou wegspringen
  • jij zou wegspringen
  • hij/zij/het zou wegspringen
  • wij zouden wegspringen
  • jullie zouden wegspringen
  • zij zouden wegspringen

Conditional perfect

  • I would have bolted
  • you would have bolted
  • he/she/it would have bolted
  • we would have bolted
  • you would have bolted
  • they would have bolted

Conditionalis II

  • ik zou zijn weggesprongen
  • jij zou zijn weggesprongen
  • hij/zij/het zou zijn weggesprongen
  • wij zouden zijn weggesprongen
  • jullie zouden zijn weggesprongen
  • zij zouden zijn weggesprongen

Imperative

  • you bolt
  • you bolt

Imperatief

  • jij spring weg
  • jullie springt weg

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van bolt