Vervoeging van branden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik brand
- jij brandt
- hij/zij/het brandt
- wij branden
- jullie branden
- zij branden
Präsens Indikativ
- ich destilliere
- du destillierst
- er/sie/es destilliert
- wir destillieren
- ihr destilliert
- sie destillieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik brandde
- jij brandde
- hij/zij/het brandde
- wij brandden
- jullie brandden
- zij brandden
Präteritum Indikativ
- ich destillierte
- du destilliertest
- er/sie/es destillierte
- wir destillierten
- ihr destilliertet
- sie destillierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebrand
- jij hebt gebrand
- hij/zij/het heeft gebrand
- wij hebben gebrand
- jullie hebben gebrand
- zij hebben gebrand
Perfekt Indikativ
- ich habe destilliert
- du hast destilliert
- er/sie/es hat destilliert
- wir haben destilliert
- ihr habt destilliert
- sie haben destilliert
Voltooid verleden tijd
- ik had gebrand
- jij had gebrand
- hij/zij/het had gebrand
- wij hadden gebrand
- jullie hadden gebrand
- zij hadden gebrand
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte destilliert
- du hattest destilliert
- er/sie/es hatte destilliert
- wir hatten destilliert
- ihr hattet destilliert
- sie hatten destilliert
Toekomende tijd I
- ik zal branden
- jij zult branden
- hij/zij/het zal branden
- wij zullen branden
- jullie zullen branden
- zij zullen branden
Futur I Indikativ
- ich werde destillieren
- du wirst destillieren
- er/sie/es wird destillieren
- wir werden destillieren
- ihr werdet destillieren
- sie werden destillieren
Toekomende tijd II
- ik zal gebrand hebben
- jij zult gebrand hebben
- hij/zij/het zal gebrand hebben
- wij zullen gebrand hebben
- jullie zullen gebrand hebben
- zij zullen gebrand hebben
Futur II Indikativ
- ich werde destilliert haben
- du wirst destilliert haben
- er/sie/es wird destilliert haben
- wir werden destilliert haben
- ihr werdet destilliert haben
- sie werden destilliert haben
Conditionalis I
- ik zou branden
- jij zou branden
- hij/zij/het zou branden
- wij zouden branden
- jullie zouden branden
- zij zouden branden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde destillieren
- du würdest destillieren
- er/sie/es würde destillieren
- wir würden destillieren
- ihr würdet destillieren
- sie würden destillieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gebrand
- jij zou hebben gebrand
- hij/zij/het zou hebben gebrand
- wij zouden hebben gebrand
- jullie zouden hebben gebrand
- zij zouden hebben gebrand
Futur II Konjunktiv II
- ich würde destilliert haben
- du würdest destilliert haben
- er/sie/es würde destilliert haben
- wir würden destilliert haben
- ihr würdet destilliert haben
- sie würden destilliert haben
Imperatief
- jij brand
- jullie brandt
Imperativ
- du destilliere
- ihr destilliert