Engels

Nederlands

Present

  • I choke
  • you choke
  • he/she/it chokes
  • we choke
  • you choke
  • they choke

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik overlijd
  • jij overlijdt
  • hij/zij/het overlijdt
  • wij overlijden
  • jullie overlijden
  • zij overlijden

Simple past

  • I choked
  • you choked
  • he/she/it choked
  • we choked
  • you choked
  • they choked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik overleed
  • jij overleed
  • hij/zij/het overleed
  • wij overleden
  • jullie overleden
  • zij overleden

Present perfect

  • I have choked
  • you have choked
  • he/she/it has choked
  • we have choked
  • you have choked
  • they have choked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben overleden
  • jij bent overleden
  • hij/zij/het is overleden
  • wij zijn overleden
  • jullie zijn overleden
  • zij zijn overleden

Past perfect

  • I had choked
  • you had choked
  • he/she/it had choked
  • we had choked
  • you had choked
  • they had choked

Voltooid verleden tijd

  • ik was overleden
  • jij was overleden
  • hij/zij/het was overleden
  • wij waren overleden
  • jullie waren overleden
  • zij waren overleden

Future

  • I will choke
  • you will choke
  • he/she/it will choke
  • we will choke
  • you will choke
  • they will choke

Toekomende tijd I

  • ik zal overlijden
  • jij zult overlijden
  • hij/zij/het zal overlijden
  • wij zullen overlijden
  • jullie zullen overlijden
  • zij zullen overlijden

Future perfect

  • I will have choked
  • you will have choked
  • he/she/it will have choked
  • we will have choked
  • you will have choked
  • they will have choked

Toekomende tijd II

  • ik zal overleden zijn
  • jij zult overleden zijn
  • hij/zij/het zal overleden zijn
  • wij zullen overleden zijn
  • jullie zullen overleden zijn
  • zij zullen overleden zijn

Conditional present

  • I would choke
  • you would choke
  • he/she/it would choke
  • we would choke
  • you would choke
  • they would choke

Conditionalis I

  • ik zou overlijden
  • jij zou overlijden
  • hij/zij/het zou overlijden
  • wij zouden overlijden
  • jullie zouden overlijden
  • zij zouden overlijden

Conditional perfect

  • I would have choked
  • you would have choked
  • he/she/it would have choked
  • we would have choked
  • you would have choked
  • they would have choked

Conditionalis II

  • ik zou zijn overleden
  • jij zou zijn overleden
  • hij/zij/het zou zijn overleden
  • wij zouden zijn overleden
  • jullie zouden zijn overleden
  • zij zouden zijn overleden

Verwijzingen

Bekijk 21 definitie(s) van choke