Engels

Nederlands

Present

  • I choke
  • you choke
  • he/she/it chokes
  • we choke
  • you choke
  • they choke

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik smoor
  • jij smoort
  • hij/zij/het smoort
  • wij smoren
  • jullie smoren
  • zij smoren

Simple past

  • I choked
  • you choked
  • he/she/it choked
  • we choked
  • you choked
  • they choked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik smoorde
  • jij smoorde
  • hij/zij/het smoorde
  • wij smoorden
  • jullie smoorden
  • zij smoorden

Present perfect

  • I have choked
  • you have choked
  • he/she/it has choked
  • we have choked
  • you have choked
  • they have choked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesmoord
  • jij hebt gesmoord
  • hij/zij/het heeft gesmoord
  • wij hebben gesmoord
  • jullie hebben gesmoord
  • zij hebben gesmoord

Past perfect

  • I had choked
  • you had choked
  • he/she/it had choked
  • we had choked
  • you had choked
  • they had choked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesmoord
  • jij had gesmoord
  • hij/zij/het had gesmoord
  • wij hadden gesmoord
  • jullie hadden gesmoord
  • zij hadden gesmoord

Future

  • I will choke
  • you will choke
  • he/she/it will choke
  • we will choke
  • you will choke
  • they will choke

Toekomende tijd I

  • ik zal smoren
  • jij zult smoren
  • hij/zij/het zal smoren
  • wij zullen smoren
  • jullie zullen smoren
  • zij zullen smoren

Future perfect

  • I will have choked
  • you will have choked
  • he/she/it will have choked
  • we will have choked
  • you will have choked
  • they will have choked

Toekomende tijd II

  • ik zal gesmoord hebben
  • jij zult gesmoord hebben
  • hij/zij/het zal gesmoord hebben
  • wij zullen gesmoord hebben
  • jullie zullen gesmoord hebben
  • zij zullen gesmoord hebben

Conditional present

  • I would choke
  • you would choke
  • he/she/it would choke
  • we would choke
  • you would choke
  • they would choke

Conditionalis I

  • ik zou smoren
  • jij zou smoren
  • hij/zij/het zou smoren
  • wij zouden smoren
  • jullie zouden smoren
  • zij zouden smoren

Conditional perfect

  • I would have choked
  • you would have choked
  • he/she/it would have choked
  • we would have choked
  • you would have choked
  • they would have choked

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesmoord
  • jij zou hebben gesmoord
  • hij/zij/het zou hebben gesmoord
  • wij zouden hebben gesmoord
  • jullie zouden hebben gesmoord
  • zij zouden hebben gesmoord

Imperative

  • you choke
  • you choke

Imperatief

  • jij smoor
  • jullie smoort

Verwijzingen

Bekijk 21 definitie(s) van choke