Vervoeging van confronteren
Onbepaalde wijs (infinitief): confronteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik confronteer
- jij confronteert
- hij/zij/het confronteert
- wij confronteren
- jullie confronteren
- zij confronteren
Indicativo presente
- yo careo
- tú careas
- él/ella carea
- nosotros careamos
- vosotros careáis
- ellos/ellas carean
Onvoltooid verleden tijd
- ik confronteerde
- jij confronteerde
- hij/zij/het confronteerde
- wij confronteerden
- jullie confronteerden
- zij confronteerden
Indefinido
- yo careé
- tú careaste
- él/ella careó
- nosotros careamos
- vosotros careasteis
- ellos/ellas carearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geconfronteerd
- jij hebt geconfronteerd
- hij/zij/het heeft geconfronteerd
- wij hebben geconfronteerd
- jullie hebben geconfronteerd
- zij hebben geconfronteerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he careado
- tú has careado
- él/ella ha careado
- nosotros hemos careado
- vosotros habéis careado
- ellos/ellas han careado
Voltooid verleden tijd
- ik had geconfronteerd
- jij had geconfronteerd
- hij/zij/het had geconfronteerd
- wij hadden geconfronteerd
- jullie hadden geconfronteerd
- zij hadden geconfronteerd
Pluscuamperfecto
- yo había careado
- tú habías careado
- él/ella había careado
- nosotros habíamos careado
- vosotros habíais careado
- ellos/ellas habían careado
Toekomende tijd I
- ik zal confronteren
- jij zult confronteren
- hij/zij/het zal confronteren
- wij zullen confronteren
- jullie zullen confronteren
- zij zullen confronteren
Futuro I
- yo carearé
- tú carearás
- él/ella careará
- nosotros carearemos
- vosotros carearéis
- ellos/ellas carearán
Toekomende tijd II
- ik zal geconfronteerd hebben
- jij zult geconfronteerd hebben
- hij/zij/het zal geconfronteerd hebben
- wij zullen geconfronteerd hebben
- jullie zullen geconfronteerd hebben
- zij zullen geconfronteerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré careado
- tú habrás careado
- él/ella habrá careado
- nosotros habremos careado
- vosotros habréis careado
- ellos/ellas habrán careado
Conditionalis I
- ik zou confronteren
- jij zou confronteren
- hij/zij/het zou confronteren
- wij zouden confronteren
- jullie zouden confronteren
- zij zouden confronteren
Condicional
- yo carearía
- tú carearías
- él/ella carearía
- nosotros carearíamos
- vosotros carearíais
- ellos/ellas carearían
Conditionalis II
- ik zou hebben geconfronteerd
- jij zou hebben geconfronteerd
- hij/zij/het zou hebben geconfronteerd
- wij zouden hebben geconfronteerd
- jullie zouden hebben geconfronteerd
- zij zouden hebben geconfronteerd
Condicional perfecto
- yo habría careado
- tú habrías careado
- él/ella habría careado
- nosotros habríamos careado
- vosotros habríais careado
- ellos/ellas habrían careado
Imperatief
- jij confronteer
- jullie confronteert
Imperativo presente
- tú carea
- vosotros caread