Vervoeging van debiteren
Onbepaalde wijs (infinitief): debiteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik debiteer
- jij debiteert
- hij/zij/het debiteert
- wij debiteren
- jullie debiteren
- zij debiteren
Present
- I narrate
- you narrate
- he/she/it narrates
- we narrate
- you narrate
- they narrate
Onvoltooid verleden tijd
- ik debiteerde
- jij debiteerde
- hij/zij/het debiteerde
- wij debiteerden
- jullie debiteerden
- zij debiteerden
Simple past
- I narrated
- you narrated
- he/she/it narrated
- we narrated
- you narrated
- they narrated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedebiteerd
- jij hebt gedebiteerd
- hij/zij/het heeft gedebiteerd
- wij hebben gedebiteerd
- jullie hebben gedebiteerd
- zij hebben gedebiteerd
Present perfect
- I have narrated
- you have narrated
- he/she/it has narrated
- we have narrated
- you have narrated
- they have narrated
Voltooid verleden tijd
- ik had gedebiteerd
- jij had gedebiteerd
- hij/zij/het had gedebiteerd
- wij hadden gedebiteerd
- jullie hadden gedebiteerd
- zij hadden gedebiteerd
Past perfect
- I had narrated
- you had narrated
- he/she/it had narrated
- we had narrated
- you had narrated
- they had narrated
Toekomende tijd I
- ik zal debiteren
- jij zult debiteren
- hij/zij/het zal debiteren
- wij zullen debiteren
- jullie zullen debiteren
- zij zullen debiteren
Future
- I will narrate
- you will narrate
- he/she/it will narrate
- we will narrate
- you will narrate
- they will narrate
Toekomende tijd II
- ik zal gedebiteerd hebben
- jij zult gedebiteerd hebben
- hij/zij/het zal gedebiteerd hebben
- wij zullen gedebiteerd hebben
- jullie zullen gedebiteerd hebben
- zij zullen gedebiteerd hebben
Future perfect
- I will have narrated
- you will have narrated
- he/she/it will have narrated
- we will have narrated
- you will have narrated
- they will have narrated
Conditionalis I
- ik zou debiteren
- jij zou debiteren
- hij/zij/het zou debiteren
- wij zouden debiteren
- jullie zouden debiteren
- zij zouden debiteren
Conditional present
- I would narrate
- you would narrate
- he/she/it would narrate
- we would narrate
- you would narrate
- they would narrate
Conditionalis II
- ik zou hebben gedebiteerd
- jij zou hebben gedebiteerd
- hij/zij/het zou hebben gedebiteerd
- wij zouden hebben gedebiteerd
- jullie zouden hebben gedebiteerd
- zij zouden hebben gedebiteerd
Conditional perfect
- I would have narrated
- you would have narrated
- he/she/it would have narrated
- we would have narrated
- you would have narrated
- they would have narrated
Imperatief
- jij debiteer
- jullie debiteert
Imperative
- you narrate
- you narrate