Vervoeging van delen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik deel
- jij deelt
- hij/zij/het deelt
- wij delen
- jullie delen
- zij delen
Indicativo presente
- yo parto
- tú partes
- él/ella parte
- nosotros partimos
- vosotros partís
- ellos/ellas parten
Onvoltooid verleden tijd
- ik deelde
- jij deelde
- hij/zij/het deelde
- wij deelden
- jullie deelden
- zij deelden
Indefinido
- yo partí
- tú partiste
- él/ella partió
- nosotros partimos
- vosotros partisteis
- ellos/ellas partieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedeeld
- jij hebt gedeeld
- hij/zij/het heeft gedeeld
- wij hebben gedeeld
- jullie hebben gedeeld
- zij hebben gedeeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he partido
- tú has partido
- él/ella ha partido
- nosotros hemos partido
- vosotros habéis partido
- ellos/ellas han partido
Voltooid verleden tijd
- ik had gedeeld
- jij had gedeeld
- hij/zij/het had gedeeld
- wij hadden gedeeld
- jullie hadden gedeeld
- zij hadden gedeeld
Pluscuamperfecto
- yo había partido
- tú habías partido
- él/ella había partido
- nosotros habíamos partido
- vosotros habíais partido
- ellos/ellas habían partido
Toekomende tijd I
- ik zal delen
- jij zult delen
- hij/zij/het zal delen
- wij zullen delen
- jullie zullen delen
- zij zullen delen
Futuro I
- yo partiré
- tú partirás
- él/ella partirá
- nosotros partiremos
- vosotros partiréis
- ellos/ellas partirán
Toekomende tijd II
- ik zal gedeeld hebben
- jij zult gedeeld hebben
- hij/zij/het zal gedeeld hebben
- wij zullen gedeeld hebben
- jullie zullen gedeeld hebben
- zij zullen gedeeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré partido
- tú habrás partido
- él/ella habrá partido
- nosotros habremos partido
- vosotros habréis partido
- ellos/ellas habrán partido
Conditionalis I
- ik zou delen
- jij zou delen
- hij/zij/het zou delen
- wij zouden delen
- jullie zouden delen
- zij zouden delen
Condicional
- yo partiría
- tú partirías
- él/ella partiría
- nosotros partiríamos
- vosotros partiríais
- ellos/ellas partirían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedeeld
- jij zou hebben gedeeld
- hij/zij/het zou hebben gedeeld
- wij zouden hebben gedeeld
- jullie zouden hebben gedeeld
- zij zouden hebben gedeeld
Condicional perfecto
- yo habría partido
- tú habrías partido
- él/ella habría partido
- nosotros habríamos partido
- vosotros habríais partido
- ellos/ellas habrían partido
Imperatief
- jij deel
- jullie deelt
Imperativo presente
- tú parte
- vosotros partid