Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it drops
  • they drop

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het seponeert
  • zij seponeren

Simple past

  • he/she/it dropped
  • they dropped

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het seponeerde
  • zij seponeerden

Present perfect

  • he/she/it has dropped
  • they have dropped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geseponeerd
  • zij hebben geseponeerd

Past perfect

  • he/she/it had dropped
  • they had dropped

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geseponeerd
  • zij hadden geseponeerd

Future

  • he/she/it will drop
  • they will drop

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal seponeren
  • zij zult seponeren

Future perfect

  • he/she/it will have dropped
  • they will have dropped

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geseponeerd hebben
  • zij zult geseponeerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would drop
  • they would drop

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal seponeren
  • zij zullen seponeren

Conditional perfect

  • he/she/it would have dropped
  • they would have dropped

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geseponeerd
  • zij zullen hebben geseponeerd

Verwijzingen

Bekijk 24 definitie(s) van drop