Engels

Nederlands

Present

  • I establish
  • you establish
  • he/she/it establishes
  • we establish
  • you establish
  • they establish

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vertrek
  • jij vertrekt
  • hij/zij/het vertrekt
  • wij vertrekken
  • jullie vertrekken
  • zij vertrekken

Simple past

  • I established
  • you established
  • he/she/it established
  • we established
  • you established
  • they established

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vertrok
  • jij vertrok
  • hij/zij/het vertrok
  • wij vertrokken
  • jullie vertrokken
  • zij vertrokken

Present perfect

  • I have established
  • you have established
  • he/she/it has established
  • we have established
  • you have established
  • they have established

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vertrokken
  • jij hebt vertrokken
  • hij/zij/het heeft vertrokken
  • wij hebben vertrokken
  • jullie hebben vertrokken
  • zij hebben vertrokken

Past perfect

  • I had established
  • you had established
  • he/she/it had established
  • we had established
  • you had established
  • they had established

Voltooid verleden tijd

  • ik had vertrokken
  • jij had vertrokken
  • hij/zij/het had vertrokken
  • wij hadden vertrokken
  • jullie hadden vertrokken
  • zij hadden vertrokken

Future

  • I will establish
  • you will establish
  • he/she/it will establish
  • we will establish
  • you will establish
  • they will establish

Toekomende tijd I

  • ik zal vertrekken
  • jij zult vertrekken
  • hij/zij/het zal vertrekken
  • wij zullen vertrekken
  • jullie zullen vertrekken
  • zij zullen vertrekken

Future perfect

  • I will have established
  • you will have established
  • he/she/it will have established
  • we will have established
  • you will have established
  • they will have established

Toekomende tijd II

  • ik zal vertrokken hebben
  • jij zult vertrokken hebben
  • hij/zij/het zal vertrokken hebben
  • wij zullen vertrokken hebben
  • jullie zullen vertrokken hebben
  • zij zullen vertrokken hebben

Conditional present

  • I would establish
  • you would establish
  • he/she/it would establish
  • we would establish
  • you would establish
  • they would establish

Conditionalis I

  • ik zou vertrekken
  • jij zou vertrekken
  • hij/zij/het zou vertrekken
  • wij zouden vertrekken
  • jullie zouden vertrekken
  • zij zouden vertrekken

Conditional perfect

  • I would have established
  • you would have established
  • he/she/it would have established
  • we would have established
  • you would have established
  • they would have established

Conditionalis II

  • ik zou hebben vertrokken
  • jij zou hebben vertrokken
  • hij/zij/het zou hebben vertrokken
  • wij zouden hebben vertrokken
  • jullie zouden hebben vertrokken
  • zij zouden hebben vertrokken

Imperative

  • you establish
  • you establish

Imperatief

  • jij vertrek
  • jullie vertrekt

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van establish