Vervoeging van evacueren

Vertaling: evacuar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik evacueer
  • jij evacueert
  • hij/zij/het evacueert
  • wij evacueren
  • jullie evacueren
  • zij evacueren

Indicativo presente

  • yo evacuo
  • evacuas
  • él/ella evacua
  • nosotros evacuamos
  • vosotros evacuáis
  • ellos/ellas evacuan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik evacueerde
  • jij evacueerde
  • hij/zij/het evacueerde
  • wij evacueerden
  • jullie evacueerden
  • zij evacueerden

Indefinido

  • yo evacué
  • evacuaste
  • él/ella evacuó
  • nosotros evacuamos
  • vosotros evacuasteis
  • ellos/ellas evacuaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëvacueerd
  • jij hebt geëvacueerd
  • hij/zij/het heeft geëvacueerd
  • wij hebben geëvacueerd
  • jullie hebben geëvacueerd
  • zij hebben geëvacueerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he evacuado
  • has evacuado
  • él/ella ha evacuado
  • nosotros hemos evacuado
  • vosotros habéis evacuado
  • ellos/ellas han evacuado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëvacueerd
  • jij had geëvacueerd
  • hij/zij/het had geëvacueerd
  • wij hadden geëvacueerd
  • jullie hadden geëvacueerd
  • zij hadden geëvacueerd

Pluscuamperfecto

  • yo había evacuado
  • habías evacuado
  • él/ella había evacuado
  • nosotros habíamos evacuado
  • vosotros habíais evacuado
  • ellos/ellas habían evacuado

Toekomende tijd I

  • ik zal evacueren
  • jij zult evacueren
  • hij/zij/het zal evacueren
  • wij zullen evacueren
  • jullie zullen evacueren
  • zij zullen evacueren

Futuro I

  • yo evacuaré
  • evacuarás
  • él/ella evacuará
  • nosotros evacuaremos
  • vosotros evacuaréis
  • ellos/ellas evacuarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geëvacueerd hebben
  • jij zult geëvacueerd hebben
  • hij/zij/het zal geëvacueerd hebben
  • wij zullen geëvacueerd hebben
  • jullie zullen geëvacueerd hebben
  • zij zullen geëvacueerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré evacuado
  • habrás evacuado
  • él/ella habrá evacuado
  • nosotros habremos evacuado
  • vosotros habréis evacuado
  • ellos/ellas habrán evacuado

Conditionalis I

  • ik zou evacueren
  • jij zou evacueren
  • hij/zij/het zou evacueren
  • wij zouden evacueren
  • jullie zouden evacueren
  • zij zouden evacueren

Condicional

  • yo evacuaría
  • evacuarías
  • él/ella evacuaría
  • nosotros evacuaríamos
  • vosotros evacuaríais
  • ellos/ellas evacuarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëvacueerd
  • jij zou hebben geëvacueerd
  • hij/zij/het zou hebben geëvacueerd
  • wij zouden hebben geëvacueerd
  • jullie zouden hebben geëvacueerd
  • zij zouden hebben geëvacueerd

Condicional perfecto

  • yo habría evacuado
  • habrías evacuado
  • él/ella habría evacuado
  • nosotros habríamos evacuado
  • vosotros habríais evacuado
  • ellos/ellas habrían evacuado

Imperatief

  • jij evacueer
  • jullie evacueert

Imperativo presente

  • evacua
  • vosotros evacuad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van evacueren