Vervoeging van fail
Onbepaalde wijs (infinitief): to fail
38 alternatieve vertalingen
- achterstellen
- achteruitgaan
- afslaan
- afspringen
- bakken
- buizen
- failleren
- falen
- feilen
- floppen
- instorten
- knallen
- laten
- misgaan
- mislopen
- mislukken
- nalaten
- negligeren
- onderuitgaan
- ontzinken
- scheefgroeien
- scheeflopen
- sjezen
- stralen
- stranden
- stuklopen
- tegenlopen
- tegenzitten
- tekortschieten
- uitfloepen
- uitsterven
- veronachtzamen
- vervallen
- verwaarlozen
- verzaken
- wegsterven
- weigeren
- zakken
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it fails
- they fail
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het sterft af
- zij sterven af
Simple past
- he/she/it failed
- they failed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het stierf af
- zij stierven af
Present perfect
- he/she/it has failed
- they have failed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is afgestorven
- zij zijn afgestorven
Past perfect
- he/she/it had failed
- they had failed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was afgestorven
- zij waren afgestorven
Future
- he/she/it will fail
- they will fail
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal afsterven
- zij zult afsterven
Future perfect
- he/she/it will have failed
- they will have failed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal afgestorven zijn
- zij zult afgestorven zijn
Conditional present
- he/she/it would fail
- they would fail
Conditionalis I
- hij/zij/het zal afsterven
- zij zullen afsterven
Conditional perfect
- he/she/it would have failed
- they would have failed
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn afgestorven
- zij zullen zijn afgestorven