Vervoeging van fascineren

Onbepaalde wijs (infinitief): fascineren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fascineer
  • jij fascineert
  • hij/zij/het fascineert
  • wij fascineren
  • jullie fascineren
  • zij fascineren

Present

  • I fascinate
  • you fascinate
  • he/she/it fascinates
  • we fascinate
  • you fascinate
  • they fascinate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik fascineerde
  • jij fascineerde
  • hij/zij/het fascineerde
  • wij fascineerden
  • jullie fascineerden
  • zij fascineerden

Simple past

  • I fascinated
  • you fascinated
  • he/she/it fascinated
  • we fascinated
  • you fascinated
  • they fascinated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefascineerd
  • jij hebt gefascineerd
  • hij/zij/het heeft gefascineerd
  • wij hebben gefascineerd
  • jullie hebben gefascineerd
  • zij hebben gefascineerd

Present perfect

  • I have fascinated
  • you have fascinated
  • he/she/it has fascinated
  • we have fascinated
  • you have fascinated
  • they have fascinated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefascineerd
  • jij had gefascineerd
  • hij/zij/het had gefascineerd
  • wij hadden gefascineerd
  • jullie hadden gefascineerd
  • zij hadden gefascineerd

Past perfect

  • I had fascinated
  • you had fascinated
  • he/she/it had fascinated
  • we had fascinated
  • you had fascinated
  • they had fascinated

Toekomende tijd I

  • ik zal fascineren
  • jij zult fascineren
  • hij/zij/het zal fascineren
  • wij zullen fascineren
  • jullie zullen fascineren
  • zij zullen fascineren

Future

  • I will fascinate
  • you will fascinate
  • he/she/it will fascinate
  • we will fascinate
  • you will fascinate
  • they will fascinate

Toekomende tijd II

  • ik zal gefascineerd hebben
  • jij zult gefascineerd hebben
  • hij/zij/het zal gefascineerd hebben
  • wij zullen gefascineerd hebben
  • jullie zullen gefascineerd hebben
  • zij zullen gefascineerd hebben

Future perfect

  • I will have fascinated
  • you will have fascinated
  • he/she/it will have fascinated
  • we will have fascinated
  • you will have fascinated
  • they will have fascinated

Conditionalis I

  • ik zou fascineren
  • jij zou fascineren
  • hij/zij/het zou fascineren
  • wij zouden fascineren
  • jullie zouden fascineren
  • zij zouden fascineren

Conditional present

  • I would fascinate
  • you would fascinate
  • he/she/it would fascinate
  • we would fascinate
  • you would fascinate
  • they would fascinate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefascineerd
  • jij zou hebben gefascineerd
  • hij/zij/het zou hebben gefascineerd
  • wij zouden hebben gefascineerd
  • jullie zouden hebben gefascineerd
  • zij zouden hebben gefascineerd

Conditional perfect

  • I would have fascinated
  • you would have fascinated
  • he/she/it would have fascinated
  • we would have fascinated
  • you would have fascinated
  • they would have fascinated

Imperatief

  • jij fascineer
  • jullie fascineert

Imperative

  • you fascinate
  • you fascinate