Vervoeging van fascineren

Onbepaalde wijs (infinitief): fascineren

Vertaling: affascinare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fascineer
  • jij fascineert
  • hij/zij/het fascineert
  • wij fascineren
  • jullie fascineren
  • zij fascineren

Presente

  • io affascino
  • tu affascini
  • lui/lei/Lei affascina
  • noi affasciniamo
  • voi/Voi affascinate
  • loro/Loro affascinano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik fascineerde
  • jij fascineerde
  • hij/zij/het fascineerde
  • wij fascineerden
  • jullie fascineerden
  • zij fascineerden

Imperfetto

  • io affascinavo
  • tu affascinavi
  • lui/lei/Lei affascinava
  • noi affascinavamo
  • voi/Voi affascinavate
  • loro/Loro affascinavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefascineerd
  • jij hebt gefascineerd
  • hij/zij/het heeft gefascineerd
  • wij hebben gefascineerd
  • jullie hebben gefascineerd
  • zij hebben gefascineerd

Passato prossimo

  • io ho affascinato
  • tu hai affascinato
  • lui/lei/Lei ha affascinato
  • noi abbiamo affascinato
  • voi/Voi avete affascinato
  • loro/Loro hanno affascinato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefascineerd
  • jij had gefascineerd
  • hij/zij/het had gefascineerd
  • wij hadden gefascineerd
  • jullie hadden gefascineerd
  • zij hadden gefascineerd

Trapassato prossimo

  • io avevo affascinato
  • tu avevi affascinato
  • lui/lei/Lei aveva affascinato
  • noi avevamo affascinato
  • voi/Voi avevate affascinato
  • loro/Loro avevano affascinato

Toekomende tijd I

  • ik zal fascineren
  • jij zult fascineren
  • hij/zij/het zal fascineren
  • wij zullen fascineren
  • jullie zullen fascineren
  • zij zullen fascineren

Futuro semplice

  • io affascinerò
  • tu affascinerai
  • lui/lei/Lei affascinerà
  • noi affascineremo
  • voi/Voi affascinerete
  • loro/Loro affascineranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gefascineerd hebben
  • jij zult gefascineerd hebben
  • hij/zij/het zal gefascineerd hebben
  • wij zullen gefascineerd hebben
  • jullie zullen gefascineerd hebben
  • zij zullen gefascineerd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò affascinato
  • tu avrai affascinato
  • lui/lei/Lei avrà affascinato
  • noi avremo affascinato
  • voi/Voi avrete affascinato
  • loro/Loro avranno affascinato

Conditionalis I

  • ik zou fascineren
  • jij zou fascineren
  • hij/zij/het zou fascineren
  • wij zouden fascineren
  • jullie zouden fascineren
  • zij zouden fascineren

Condizionale presente

  • io affascinerei
  • tu affascineresti
  • lui/lei/Lei affascinerebbe
  • noi affascineremmo
  • voi/Voi affascinereste
  • loro/Loro affascinerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefascineerd
  • jij zou hebben gefascineerd
  • hij/zij/het zou hebben gefascineerd
  • wij zouden hebben gefascineerd
  • jullie zouden hebben gefascineerd
  • zij zouden hebben gefascineerd

Condizionale passato

  • io avrei affascinato
  • tu avresti affascinato
  • lui/lei/Lei avrebbe affascinato
  • noi avremmo affascinato
  • voi/Voi avreste affascinato
  • loro/Loro avrebbero affascinato

Imperatief

  • jij fascineer
  • jullie fascineert

Imperativo

  • tu affascina
  • voi/Voi affascinate