Vervoeging van finish
Onbepaalde wijs (infinitief): to finish
67 alternatieve vertalingen
- aanbelanden
- aanlanden
- aantikken
- aanvullen
- afdoen
- afhandelen
- afkomen
- afkrijgen
- aflakken
- aflezen
- aflopen
- afmaken
- afnaaien
- afronden
- afsluiten
- afspelen
- aftimmeren
- aftrappen
- afwerken
- afwikkelen
- appreteren
- beëindigen
- belanden
- bereiden
- besluiten
- bijwerken
- completeren
- dooreten
- eindigen
- finishen
- gereedkomen
- klaarkrijgen
- klaarmaken
- klaarspelen
- klaren
- leegeten
- nokken
- opeten
- ophouden
- opsnoepen
- opvreten
- perkamenteren
- stoppen
- terechtkomen
- toebereiden
- uiteten
- uitgaan
- uitkrijgen
- uitlezen
- uitlopen
- uitmaken
- uitpraten
- uitraken
- uitscheiden
- uitspreken
- uitwerken
- vergaan
- verliezen
- verlopen
- verorberen
- verschalken
- verzetten
- volbrengen
- voleinden
- voleindigen
- voltooien
- vreten
Engels
Nederlands
Present
- I finish
- you finish
- he/she/it finishes
- we finish
- you finish
- they finish
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kom klaar
- jij komt klaar
- hij/zij/het komt klaar
- wij komen klaar
- jullie komen klaar
- zij komen klaar
Simple past
- I finished
- you finished
- he/she/it finished
- we finished
- you finished
- they finished
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwam klaar
- jij kwam klaar
- hij/zij/het kwam klaar
- wij kwamen klaar
- jullie kwamen klaar
- zij kwamen klaar
Present perfect
- I have finished
- you have finished
- he/she/it has finished
- we have finished
- you have finished
- they have finished
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben klaargekomen
- jij bent klaargekomen
- hij/zij/het is klaargekomen
- wij zijn klaargekomen
- jullie zijn klaargekomen
- zij zijn klaargekomen
Past perfect
- I had finished
- you had finished
- he/she/it had finished
- we had finished
- you had finished
- they had finished
Voltooid verleden tijd
- ik was klaargekomen
- jij was klaargekomen
- hij/zij/het was klaargekomen
- wij waren klaargekomen
- jullie waren klaargekomen
- zij waren klaargekomen
Future
- I will finish
- you will finish
- he/she/it will finish
- we will finish
- you will finish
- they will finish
Toekomende tijd I
- ik zal klaarkomen
- jij zult klaarkomen
- hij/zij/het zal klaarkomen
- wij zullen klaarkomen
- jullie zullen klaarkomen
- zij zullen klaarkomen
Future perfect
- I will have finished
- you will have finished
- he/she/it will have finished
- we will have finished
- you will have finished
- they will have finished
Toekomende tijd II
- ik zal klaargekomen zijn
- jij zult klaargekomen zijn
- hij/zij/het zal klaargekomen zijn
- wij zullen klaargekomen zijn
- jullie zullen klaargekomen zijn
- zij zullen klaargekomen zijn
Conditional present
- I would finish
- you would finish
- he/she/it would finish
- we would finish
- you would finish
- they would finish
Conditionalis I
- ik zou klaarkomen
- jij zou klaarkomen
- hij/zij/het zou klaarkomen
- wij zouden klaarkomen
- jullie zouden klaarkomen
- zij zouden klaarkomen
Conditional perfect
- I would have finished
- you would have finished
- he/she/it would have finished
- we would have finished
- you would have finished
- they would have finished
Conditionalis II
- ik zou zijn klaargekomen
- jij zou zijn klaargekomen
- hij/zij/het zou zijn klaargekomen
- wij zouden zijn klaargekomen
- jullie zouden zijn klaargekomen
- zij zouden zijn klaargekomen
Imperative
- you finish
- you finish
Imperatief
- jij kom klaar
- jullie komt klaar