Engels

Nederlands

Present

  • I fold
  • you fold
  • he/she/it folds
  • we fold
  • you fold
  • they fold

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vouw
  • jij vouwt
  • hij/zij/het vouwt
  • wij vouwen
  • jullie vouwen
  • zij vouwen

Simple past

  • I folded
  • you folded
  • he/she/it folded
  • we folded
  • you folded
  • they folded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vouwde
  • jij vouwde
  • hij/zij/het vouwde
  • wij vouwden
  • jullie vouwden
  • zij vouwden

Present perfect

  • I have folded
  • you have folded
  • he/she/it has folded
  • we have folded
  • you have folded
  • they have folded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevouwen
  • jij hebt gevouwen
  • hij/zij/het heeft gevouwen
  • wij hebben gevouwen
  • jullie hebben gevouwen
  • zij hebben gevouwen

Past perfect

  • I had folded
  • you had folded
  • he/she/it had folded
  • we had folded
  • you had folded
  • they had folded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevouwen
  • jij had gevouwen
  • hij/zij/het had gevouwen
  • wij hadden gevouwen
  • jullie hadden gevouwen
  • zij hadden gevouwen

Future

  • I will fold
  • you will fold
  • he/she/it will fold
  • we will fold
  • you will fold
  • they will fold

Toekomende tijd I

  • ik zal vouwen
  • jij zult vouwen
  • hij/zij/het zal vouwen
  • wij zullen vouwen
  • jullie zullen vouwen
  • zij zullen vouwen

Future perfect

  • I will have folded
  • you will have folded
  • he/she/it will have folded
  • we will have folded
  • you will have folded
  • they will have folded

Toekomende tijd II

  • ik zal gevouwen hebben
  • jij zult gevouwen hebben
  • hij/zij/het zal gevouwen hebben
  • wij zullen gevouwen hebben
  • jullie zullen gevouwen hebben
  • zij zullen gevouwen hebben

Conditional present

  • I would fold
  • you would fold
  • he/she/it would fold
  • we would fold
  • you would fold
  • they would fold

Conditionalis I

  • ik zou vouwen
  • jij zou vouwen
  • hij/zij/het zou vouwen
  • wij zouden vouwen
  • jullie zouden vouwen
  • zij zouden vouwen

Conditional perfect

  • I would have folded
  • you would have folded
  • he/she/it would have folded
  • we would have folded
  • you would have folded
  • they would have folded

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevouwen
  • jij zou hebben gevouwen
  • hij/zij/het zou hebben gevouwen
  • wij zouden hebben gevouwen
  • jullie zouden hebben gevouwen
  • zij zouden hebben gevouwen

Imperative

  • you fold
  • you fold

Imperatief

  • jij vouw
  • jullie vouwt

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van fold