Engels
Nederlands
Present
- I gather
- you gather
- he/she/it gathers
- we gather
- you gather
- they gather
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik abstraheer
- jij abstraheert
- hij/zij/het abstraheert
- wij abstraheren
- jullie abstraheren
- zij abstraheren
Simple past
- I gathered
- you gathered
- he/she/it gathered
- we gathered
- you gathered
- they gathered
Onvoltooid verleden tijd
- ik abstraheerde
- jij abstraheerde
- hij/zij/het abstraheerde
- wij abstraheerden
- jullie abstraheerden
- zij abstraheerden
Present perfect
- I have gathered
- you have gathered
- he/she/it has gathered
- we have gathered
- you have gathered
- they have gathered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geabstraheerd
- jij hebt geabstraheerd
- hij/zij/het heeft geabstraheerd
- wij hebben geabstraheerd
- jullie hebben geabstraheerd
- zij hebben geabstraheerd
Past perfect
- I had gathered
- you had gathered
- he/she/it had gathered
- we had gathered
- you had gathered
- they had gathered
Voltooid verleden tijd
- ik had geabstraheerd
- jij had geabstraheerd
- hij/zij/het had geabstraheerd
- wij hadden geabstraheerd
- jullie hadden geabstraheerd
- zij hadden geabstraheerd
Future
- I will gather
- you will gather
- he/she/it will gather
- we will gather
- you will gather
- they will gather
Toekomende tijd I
- ik zal abstraheren
- jij zult abstraheren
- hij/zij/het zal abstraheren
- wij zullen abstraheren
- jullie zullen abstraheren
- zij zullen abstraheren
Future perfect
- I will have gathered
- you will have gathered
- he/she/it will have gathered
- we will have gathered
- you will have gathered
- they will have gathered
Toekomende tijd II
- ik zal geabstraheerd hebben
- jij zult geabstraheerd hebben
- hij/zij/het zal geabstraheerd hebben
- wij zullen geabstraheerd hebben
- jullie zullen geabstraheerd hebben
- zij zullen geabstraheerd hebben
Conditional present
- I would gather
- you would gather
- he/she/it would gather
- we would gather
- you would gather
- they would gather
Conditionalis I
- ik zou abstraheren
- jij zou abstraheren
- hij/zij/het zou abstraheren
- wij zouden abstraheren
- jullie zouden abstraheren
- zij zouden abstraheren
Conditional perfect
- I would have gathered
- you would have gathered
- he/she/it would have gathered
- we would have gathered
- you would have gathered
- they would have gathered
Conditionalis II
- ik zou hebben geabstraheerd
- jij zou hebben geabstraheerd
- hij/zij/het zou hebben geabstraheerd
- wij zouden hebben geabstraheerd
- jullie zouden hebben geabstraheerd
- zij zouden hebben geabstraheerd
Imperative
- you gather
- you gather
Imperatief
- jij abstraheer
- jullie abstraheert