Engels

Nederlands

Present

  • I get
  • you get
  • he/she/it gets
  • we get
  • you get
  • they get

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik moeder
  • jij moedert
  • hij/zij/het moedert
  • wij moederen
  • jullie moederen
  • zij moederen

Simple past

  • I got
  • you got
  • he/she/it got
  • we got
  • you got
  • they got

Onvoltooid verleden tijd

  • ik moederde
  • jij moederde
  • hij/zij/het moederde
  • wij moederden
  • jullie moederden
  • zij moederden

Present perfect

  • I have got
  • you have got
  • he/she/it has got
  • we have got
  • you have got
  • they have got

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemoederd
  • jij hebt gemoederd
  • hij/zij/het heeft gemoederd
  • wij hebben gemoederd
  • jullie hebben gemoederd
  • zij hebben gemoederd

Past perfect

  • I had got
  • you had got
  • he/she/it had got
  • we had got
  • you had got
  • they had got

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemoederd
  • jij had gemoederd
  • hij/zij/het had gemoederd
  • wij hadden gemoederd
  • jullie hadden gemoederd
  • zij hadden gemoederd

Future

  • I will get
  • you will get
  • he/she/it will get
  • we will get
  • you will get
  • they will get

Toekomende tijd I

  • ik zal moederen
  • jij zult moederen
  • hij/zij/het zal moederen
  • wij zullen moederen
  • jullie zullen moederen
  • zij zullen moederen

Future perfect

  • I will have got
  • you will have got
  • he/she/it will have got
  • we will have got
  • you will have got
  • they will have got

Toekomende tijd II

  • ik zal gemoederd hebben
  • jij zult gemoederd hebben
  • hij/zij/het zal gemoederd hebben
  • wij zullen gemoederd hebben
  • jullie zullen gemoederd hebben
  • zij zullen gemoederd hebben

Conditional present

  • I would get
  • you would get
  • he/she/it would get
  • we would get
  • you would get
  • they would get

Conditionalis I

  • ik zou moederen
  • jij zou moederen
  • hij/zij/het zou moederen
  • wij zouden moederen
  • jullie zouden moederen
  • zij zouden moederen

Conditional perfect

  • I would have got
  • you would have got
  • he/she/it would have got
  • we would have got
  • you would have got
  • they would have got

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemoederd
  • jij zou hebben gemoederd
  • hij/zij/het zou hebben gemoederd
  • wij zouden hebben gemoederd
  • jullie zouden hebben gemoederd
  • zij zouden hebben gemoederd

Imperative

  • you get
  • you get

Imperatief

  • jij moeder
  • jullie moedert

Verwijzingen

Bekijk 35 definitie(s) van get