Vervoeging van grimeren

Vertaling: maquillar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grimeer
  • jij grimeert
  • hij/zij/het grimeert
  • wij grimeren
  • jullie grimeren
  • zij grimeren

Indicativo presente

  • yo maquillo
  • maquillas
  • él/ella maquilla
  • nosotros maquillamos
  • vosotros maquilláis
  • ellos/ellas maquillan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik grimeerde
  • jij grimeerde
  • hij/zij/het grimeerde
  • wij grimeerden
  • jullie grimeerden
  • zij grimeerden

Indefinido

  • yo maquillé
  • maquillaste
  • él/ella maquilló
  • nosotros maquillamos
  • vosotros maquillasteis
  • ellos/ellas maquillaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegrimeerd
  • jij hebt gegrimeerd
  • hij/zij/het heeft gegrimeerd
  • wij hebben gegrimeerd
  • jullie hebben gegrimeerd
  • zij hebben gegrimeerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he maquillado
  • has maquillado
  • él/ella ha maquillado
  • nosotros hemos maquillado
  • vosotros habéis maquillado
  • ellos/ellas han maquillado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegrimeerd
  • jij had gegrimeerd
  • hij/zij/het had gegrimeerd
  • wij hadden gegrimeerd
  • jullie hadden gegrimeerd
  • zij hadden gegrimeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había maquillado
  • habías maquillado
  • él/ella había maquillado
  • nosotros habíamos maquillado
  • vosotros habíais maquillado
  • ellos/ellas habían maquillado

Toekomende tijd I

  • ik zal grimeren
  • jij zult grimeren
  • hij/zij/het zal grimeren
  • wij zullen grimeren
  • jullie zullen grimeren
  • zij zullen grimeren

Futuro I

  • yo maquillaré
  • maquillarás
  • él/ella maquillará
  • nosotros maquillaremos
  • vosotros maquillaréis
  • ellos/ellas maquillarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gegrimeerd hebben
  • jij zult gegrimeerd hebben
  • hij/zij/het zal gegrimeerd hebben
  • wij zullen gegrimeerd hebben
  • jullie zullen gegrimeerd hebben
  • zij zullen gegrimeerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré maquillado
  • habrás maquillado
  • él/ella habrá maquillado
  • nosotros habremos maquillado
  • vosotros habréis maquillado
  • ellos/ellas habrán maquillado

Conditionalis I

  • ik zou grimeren
  • jij zou grimeren
  • hij/zij/het zou grimeren
  • wij zouden grimeren
  • jullie zouden grimeren
  • zij zouden grimeren

Condicional

  • yo maquillaría
  • maquillarías
  • él/ella maquillaría
  • nosotros maquillaríamos
  • vosotros maquillaríais
  • ellos/ellas maquillarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegrimeerd
  • jij zou hebben gegrimeerd
  • hij/zij/het zou hebben gegrimeerd
  • wij zouden hebben gegrimeerd
  • jullie zouden hebben gegrimeerd
  • zij zouden hebben gegrimeerd

Condicional perfecto

  • yo habría maquillado
  • habrías maquillado
  • él/ella habría maquillado
  • nosotros habríamos maquillado
  • vosotros habríais maquillado
  • ellos/ellas habrían maquillado

Imperatief

  • jij grimeer
  • jullie grimeert

Imperativo presente

  • maquilla
  • vosotros maquillad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van grimeren