Vervoeging van inject
Onbepaalde wijs (infinitief): to inject
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it injects
- they inject
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het spuit uit
- zij spuiten uit
Simple past
- he/she/it injected
- they injected
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het spoot uit
- zij spoten uit
Present perfect
- he/she/it has injected
- they have injected
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft uitgespoten
- zij hebben uitgespoten
Past perfect
- he/she/it had injected
- they had injected
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had uitgespoten
- zij hadden uitgespoten
Future
- he/she/it will inject
- they will inject
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitspuiten
- zij zult uitspuiten
Future perfect
- he/she/it will have injected
- they will have injected
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgespoten hebben
- zij zult uitgespoten hebben
Conditional present
- he/she/it would inject
- they would inject
Conditionalis I
- hij/zij/het zal uitspuiten
- zij zullen uitspuiten
Conditional perfect
- he/she/it would have injected
- they would have injected
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben uitgespoten
- zij zullen hebben uitgespoten