Vervoeging van kantelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kantel
  • jij kantelt
  • hij/zij/het kantelt
  • wij kantelen
  • jullie kantelen
  • zij kantelen

Indicativo presente

  • yo vuelco
  • vuelcas
  • él/ella vuelca
  • nosotros volcamos
  • vosotros volcáis
  • ellos/ellas vuelcan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kantelde
  • jij kantelde
  • hij/zij/het kantelde
  • wij kantelden
  • jullie kantelden
  • zij kantelden

Indefinido

  • yo volqué
  • volcaste
  • él/ella volcó
  • nosotros volcamos
  • vosotros volcasteis
  • ellos/ellas volcaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekanteld
  • jij hebt gekanteld
  • hij/zij/het heeft gekanteld
  • wij hebben gekanteld
  • jullie hebben gekanteld
  • zij hebben gekanteld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he volcado
  • has volcado
  • él/ella ha volcado
  • nosotros hemos volcado
  • vosotros habéis volcado
  • ellos/ellas han volcado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekanteld
  • jij had gekanteld
  • hij/zij/het had gekanteld
  • wij hadden gekanteld
  • jullie hadden gekanteld
  • zij hadden gekanteld

Pluscuamperfecto

  • yo había volcado
  • habías volcado
  • él/ella había volcado
  • nosotros habíamos volcado
  • vosotros habíais volcado
  • ellos/ellas habían volcado

Toekomende tijd I

  • ik zal kantelen
  • jij zult kantelen
  • hij/zij/het zal kantelen
  • wij zullen kantelen
  • jullie zullen kantelen
  • zij zullen kantelen

Futuro I

  • yo volcaré
  • volcarás
  • él/ella volcará
  • nosotros volcaremos
  • vosotros volcaréis
  • ellos/ellas volcarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gekanteld hebben
  • jij zult gekanteld hebben
  • hij/zij/het zal gekanteld hebben
  • wij zullen gekanteld hebben
  • jullie zullen gekanteld hebben
  • zij zullen gekanteld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré volcado
  • habrás volcado
  • él/ella habrá volcado
  • nosotros habremos volcado
  • vosotros habréis volcado
  • ellos/ellas habrán volcado

Conditionalis I

  • ik zou kantelen
  • jij zou kantelen
  • hij/zij/het zou kantelen
  • wij zouden kantelen
  • jullie zouden kantelen
  • zij zouden kantelen

Condicional

  • yo volcaría
  • volcarías
  • él/ella volcaría
  • nosotros volcaríamos
  • vosotros volcaríais
  • ellos/ellas volcarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekanteld
  • jij zou hebben gekanteld
  • hij/zij/het zou hebben gekanteld
  • wij zouden hebben gekanteld
  • jullie zouden hebben gekanteld
  • zij zouden hebben gekanteld

Condicional perfecto

  • yo habría volcado
  • habrías volcado
  • él/ella habría volcado
  • nosotros habríamos volcado
  • vosotros habríais volcado
  • ellos/ellas habrían volcado

Imperatief

  • jij kantel
  • jullie kantelt

Imperativo presente

  • vuelca
  • vosotros volcad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kantelen