Vervoeging van kennen

Vertaling: connaître

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ken
  • jij kent
  • hij/zij/het kent
  • wij kennen
  • jullie kennen
  • zij kennen

Présent

  • je connais
  • tu connais
  • il/elle connaît
  • nous connaissons
  • vous connaissez
  • ils/elles connaissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kende
  • jij kende
  • hij/zij/het kende
  • wij kenden
  • jullie kenden
  • zij kenden

Indicatif imparfait

  • je connaissais
  • tu connaissais
  • il/elle connaissait
  • nous connaissions
  • vous connaissiez
  • ils/elles connaissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekend
  • jij hebt gekend
  • hij/zij/het heeft gekend
  • wij hebben gekend
  • jullie hebben gekend
  • zij hebben gekend

Indicatif passé composé

  • j'ai connu
  • tu as connu
  • il/elle a connu
  • nous avons connu
  • vous avez connu
  • ils/elles ont connu

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekend
  • jij had gekend
  • hij/zij/het had gekend
  • wij hadden gekend
  • jullie hadden gekend
  • zij hadden gekend

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais connu
  • tu avais connu
  • il/elle avait connu
  • nous avions connu
  • vous aviez connu
  • ils/elles avaient connu

Toekomende tijd I

  • ik zal kennen
  • jij zult kennen
  • hij/zij/het zal kennen
  • wij zullen kennen
  • jullie zullen kennen
  • zij zullen kennen

Indicatif futur

  • je connaîtrai
  • tu connaîtras
  • il/elle connaîtra
  • nous connaîtrons
  • vous connaîtrez
  • ils/elles connaîtront

Toekomende tijd II

  • ik zal gekend hebben
  • jij zult gekend hebben
  • hij/zij/het zal gekend hebben
  • wij zullen gekend hebben
  • jullie zullen gekend hebben
  • zij zullen gekend hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai connu
  • tu auras connu
  • il/elle aura connu
  • nous aurons connu
  • vous aurez connu
  • ils/elles auront connu

Conditionalis I

  • ik zou kennen
  • jij zou kennen
  • hij/zij/het zou kennen
  • wij zouden kennen
  • jullie zouden kennen
  • zij zouden kennen

Conditionnel présent

  • je connaîtrais
  • tu connaîtrais
  • il/elle connaîtrait
  • nous connaîtrions
  • vous connaîtriez
  • ils/elles connaîtraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekend
  • jij zou hebben gekend
  • hij/zij/het zou hebben gekend
  • wij zouden hebben gekend
  • jullie zouden hebben gekend
  • zij zouden hebben gekend

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais connu
  • tu aurais connu
  • il/elle aurait connu
  • nous aurions connu
  • vous auriez connu
  • ils/elles auraient connu

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van kennen