Vervoeging van kladden

Vertaling: barbouiller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik klad
  • jij kladt
  • hij/zij/het kladt
  • wij kladden
  • jullie kladden
  • zij kladden

Présent

  • je barbouille
  • tu barbouilles
  • il/elle barbouille
  • nous barbouillons
  • vous barbouillez
  • ils/elles barbouillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kladde
  • jij kladde
  • hij/zij/het kladde
  • wij kladden
  • jullie kladden
  • zij kladden

Indicatif imparfait

  • je barbouillais
  • tu barbouillais
  • il/elle barbouillait
  • nous barbouillions
  • vous barbouilliez
  • ils/elles barbouillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geklad
  • jij hebt geklad
  • hij/zij/het heeft geklad
  • wij hebben geklad
  • jullie hebben geklad
  • zij hebben geklad

Indicatif passé composé

  • j'ai barbouillé
  • tu as barbouillé
  • il/elle a barbouillé
  • nous avons barbouillé
  • vous avez barbouillé
  • ils/elles ont barbouillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geklad
  • jij had geklad
  • hij/zij/het had geklad
  • wij hadden geklad
  • jullie hadden geklad
  • zij hadden geklad

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais barbouillé
  • tu avais barbouillé
  • il/elle avait barbouillé
  • nous avions barbouillé
  • vous aviez barbouillé
  • ils/elles avaient barbouillé

Toekomende tijd I

  • ik zal kladden
  • jij zult kladden
  • hij/zij/het zal kladden
  • wij zullen kladden
  • jullie zullen kladden
  • zij zullen kladden

Indicatif futur

  • je barbouillerai
  • tu barbouilleras
  • il/elle barbouillera
  • nous barbouillerons
  • vous barbouillerez
  • ils/elles barbouilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal geklad hebben
  • jij zult geklad hebben
  • hij/zij/het zal geklad hebben
  • wij zullen geklad hebben
  • jullie zullen geklad hebben
  • zij zullen geklad hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai barbouillé
  • tu auras barbouillé
  • il/elle aura barbouillé
  • nous aurons barbouillé
  • vous aurez barbouillé
  • ils/elles auront barbouillé

Conditionalis I

  • ik zou kladden
  • jij zou kladden
  • hij/zij/het zou kladden
  • wij zouden kladden
  • jullie zouden kladden
  • zij zouden kladden

Conditionnel présent

  • je barbouillerais
  • tu barbouillerais
  • il/elle barbouillerait
  • nous barbouillerions
  • vous barbouilleriez
  • ils/elles barbouilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geklad
  • jij zou hebben geklad
  • hij/zij/het zou hebben geklad
  • wij zouden hebben geklad
  • jullie zouden hebben geklad
  • zij zouden hebben geklad

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais barbouillé
  • tu aurais barbouillé
  • il/elle aurait barbouillé
  • nous aurions barbouillé
  • vous auriez barbouillé
  • ils/elles auraient barbouillé

Imperatief

  • jij klad
  • jullie kladt

Impératif

  • tu barbouille
  • vous barbouillez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kladden