Engels

Nederlands

Present

  • I know
  • you know
  • he/she/it knows
  • we know
  • you know
  • they know

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rollebol
  • jij rollebolt
  • hij/zij/het rollebolt
  • wij rollebollen
  • jullie rollebollen
  • zij rollebollen

Simple past

  • I knew
  • you knew
  • he/she/it knew
  • we knew
  • you knew
  • they knew

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rollebolde
  • jij rollebolde
  • hij/zij/het rollebolde
  • wij rollebolden
  • jullie rollebolden
  • zij rollebolden

Present perfect

  • I have known
  • you have known
  • he/she/it has known
  • we have known
  • you have known
  • they have known

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerollebold
  • jij hebt gerollebold
  • hij/zij/het heeft gerollebold
  • wij hebben gerollebold
  • jullie hebben gerollebold
  • zij hebben gerollebold

Past perfect

  • I had known
  • you had known
  • he/she/it had known
  • we had known
  • you had known
  • they had known

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerollebold
  • jij had gerollebold
  • hij/zij/het had gerollebold
  • wij hadden gerollebold
  • jullie hadden gerollebold
  • zij hadden gerollebold

Future

  • I will know
  • you will know
  • he/she/it will know
  • we will know
  • you will know
  • they will know

Toekomende tijd I

  • ik zal rollebollen
  • jij zult rollebollen
  • hij/zij/het zal rollebollen
  • wij zullen rollebollen
  • jullie zullen rollebollen
  • zij zullen rollebollen

Future perfect

  • I will have known
  • you will have known
  • he/she/it will have known
  • we will have known
  • you will have known
  • they will have known

Toekomende tijd II

  • ik zal gerollebold hebben
  • jij zult gerollebold hebben
  • hij/zij/het zal gerollebold hebben
  • wij zullen gerollebold hebben
  • jullie zullen gerollebold hebben
  • zij zullen gerollebold hebben

Conditional present

  • I would know
  • you would know
  • he/she/it would know
  • we would know
  • you would know
  • they would know

Conditionalis I

  • ik zou rollebollen
  • jij zou rollebollen
  • hij/zij/het zou rollebollen
  • wij zouden rollebollen
  • jullie zouden rollebollen
  • zij zouden rollebollen

Conditional perfect

  • I would have known
  • you would have known
  • he/she/it would have known
  • we would have known
  • you would have known
  • they would have known

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerollebold
  • jij zou hebben gerollebold
  • hij/zij/het zou hebben gerollebold
  • wij zouden hebben gerollebold
  • jullie zouden hebben gerollebold
  • zij zouden hebben gerollebold

Imperative

  • you know
  • you know

Imperatief

  • jij rollebol
  • jullie rollebolt

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van know