Vervoeging van live
Onbepaalde wijs (infinitief): to live
Engels
Nederlands
Present
- I live
- you live
- he/she/it lives
- we live
- you live
- they live
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik besta
- jij bestaat
- hij/zij/het bestaat
- wij bestaan
- jullie bestaan
- zij bestaan
Simple past
- I lived
- you lived
- he/she/it lived
- we lived
- you lived
- they lived
Onvoltooid verleden tijd
- ik bestond
- jij bestond
- hij/zij/het bestond
- wij bestonden
- jullie bestonden
- zij bestonden
Present perfect
- I have lived
- you have lived
- he/she/it has lived
- we have lived
- you have lived
- they have lived
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bestaan
- jij hebt bestaan
- hij/zij/het heeft bestaan
- wij hebben bestaan
- jullie hebben bestaan
- zij hebben bestaan
Past perfect
- I had lived
- you had lived
- he/she/it had lived
- we had lived
- you had lived
- they had lived
Voltooid verleden tijd
- ik had bestaan
- jij had bestaan
- hij/zij/het had bestaan
- wij hadden bestaan
- jullie hadden bestaan
- zij hadden bestaan
Future
- I will live
- you will live
- he/she/it will live
- we will live
- you will live
- they will live
Toekomende tijd I
- ik zal bestaan
- jij zult bestaan
- hij/zij/het zal bestaan
- wij zullen bestaan
- jullie zullen bestaan
- zij zullen bestaan
Future perfect
- I will have lived
- you will have lived
- he/she/it will have lived
- we will have lived
- you will have lived
- they will have lived
Toekomende tijd II
- ik zal bestaan hebben
- jij zult bestaan hebben
- hij/zij/het zal bestaan hebben
- wij zullen bestaan hebben
- jullie zullen bestaan hebben
- zij zullen bestaan hebben
Conditional present
- I would live
- you would live
- he/she/it would live
- we would live
- you would live
- they would live
Conditionalis I
- ik zou bestaan
- jij zou bestaan
- hij/zij/het zou bestaan
- wij zouden bestaan
- jullie zouden bestaan
- zij zouden bestaan
Conditional perfect
- I would have lived
- you would have lived
- he/she/it would have lived
- we would have lived
- you would have lived
- they would have lived
Conditionalis II
- ik zou hebben bestaan
- jij zou hebben bestaan
- hij/zij/het zou hebben bestaan
- wij zouden hebben bestaan
- jullie zouden hebben bestaan
- zij zouden hebben bestaan
Imperative
- you live
- you live
Imperatief
- jij besta
- jullie bestaat