Vervoeging van lopen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het loopt
- zij lopen
Präsens Indikativ
- er/sie/es rinnt
- sie rinnen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het liep
- zij liepen
Präteritum Indikativ
- er/sie/es rann
- sie rannen
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gelopen
- zij hebben gelopen
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist geronnen
- sie sind geronnen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gelopen
- zij hadden gelopen
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war geronnen
- sie waren geronnen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal lopen
- zij zullen lopen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird rinnen
- sie werden rinnen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gelopen hebben
- zij zullen gelopen hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird geronnen sein
- sie werden geronnen sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zou lopen
- zij zouden lopen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde rinnen
- sie würden rinnen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gelopen
- zij zouden hebben gelopen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde geronnen sein
- sie würden geronnen sein