Vervoeging van match
Onbepaalde wijs (infinitief): to match
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it matches
- they match
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het concordeert
- zij concorderen
Simple past
- he/she/it matched
- they matched
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het concordeerde
- zij concordeerden
Present perfect
- he/she/it has matched
- they have matched
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geconcordeerd
- zij hebben geconcordeerd
Past perfect
- he/she/it had matched
- they had matched
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geconcordeerd
- zij hadden geconcordeerd
Future
- he/she/it will match
- they will match
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal concorderen
- zij zult concorderen
Future perfect
- he/she/it will have matched
- they will have matched
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geconcordeerd hebben
- zij zult geconcordeerd hebben
Conditional present
- he/she/it would match
- they would match
Conditionalis I
- hij/zij/het zal concorderen
- zij zullen concorderen
Conditional perfect
- he/she/it would have matched
- they would have matched
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geconcordeerd
- zij zullen hebben geconcordeerd