Vervoeging van merken

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik merk
  • jij merkt
  • hij/zij/het merkt
  • wij merken
  • jullie merken
  • zij merken

Präsens Indikativ

  • ich bemerke
  • du bemerkst
  • er/sie/es bemerkt
  • wir bemerken
  • ihr bemerkt
  • sie bemerken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik merkte
  • jij merkte
  • hij/zij/het merkte
  • wij merkten
  • jullie merkten
  • zij merkten

Präteritum Indikativ

  • ich bemerkte
  • du bemerktest
  • er/sie/es bemerkte
  • wir bemerkten
  • ihr bemerktet
  • sie bemerkten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemerkt
  • jij hebt gemerkt
  • hij/zij/het heeft gemerkt
  • wij hebben gemerkt
  • jullie hebben gemerkt
  • zij hebben gemerkt

Perfekt Indikativ

  • ich habe bemerkt
  • du hast bemerkt
  • er/sie/es hat bemerkt
  • wir haben bemerkt
  • ihr habt bemerkt
  • sie haben bemerkt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemerkt
  • jij had gemerkt
  • hij/zij/het had gemerkt
  • wij hadden gemerkt
  • jullie hadden gemerkt
  • zij hadden gemerkt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte bemerkt
  • du hattest bemerkt
  • er/sie/es hatte bemerkt
  • wir hatten bemerkt
  • ihr hattet bemerkt
  • sie hatten bemerkt

Toekomende tijd I

  • ik zal merken
  • jij zult merken
  • hij/zij/het zal merken
  • wij zullen merken
  • jullie zullen merken
  • zij zullen merken

Futur I Indikativ

  • ich werde bemerken
  • du wirst bemerken
  • er/sie/es wird bemerken
  • wir werden bemerken
  • ihr werdet bemerken
  • sie werden bemerken

Toekomende tijd II

  • ik zal gemerkt hebben
  • jij zult gemerkt hebben
  • hij/zij/het zal gemerkt hebben
  • wij zullen gemerkt hebben
  • jullie zullen gemerkt hebben
  • zij zullen gemerkt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde bemerkt haben
  • du wirst bemerkt haben
  • er/sie/es wird bemerkt haben
  • wir werden bemerkt haben
  • ihr werdet bemerkt haben
  • sie werden bemerkt haben

Conditionalis I

  • ik zou merken
  • jij zou merken
  • hij/zij/het zou merken
  • wij zouden merken
  • jullie zouden merken
  • zij zouden merken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde bemerken
  • du würdest bemerken
  • er/sie/es würde bemerken
  • wir würden bemerken
  • ihr würdet bemerken
  • sie würden bemerken

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemerkt
  • jij zou hebben gemerkt
  • hij/zij/het zou hebben gemerkt
  • wij zouden hebben gemerkt
  • jullie zouden hebben gemerkt
  • zij zouden hebben gemerkt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde bemerkt haben
  • du würdest bemerkt haben
  • er/sie/es würde bemerkt haben
  • wir würden bemerkt haben
  • ihr würdet bemerkt haben
  • sie würden bemerkt haben

Imperatief

  • jij merk
  • jullie merkt

Imperativ

  • du bemerk(e)
  • ihr bemerkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van merken