Vervoeging van mince

Engels

Nederlands

Present

  • I mince
  • you mince
  • he/she/it minces
  • we mince
  • you mince
  • they mince

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hak fijn
  • jij hakt fijn
  • hij/zij/het hakt fijn
  • wij hakken fijn
  • jullie hakken fijn
  • zij hakken fijn

Simple past

  • I minced
  • you minced
  • he/she/it minced
  • we minced
  • you minced
  • they minced

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hakte fijn
  • jij hakte fijn
  • hij/zij/het hakte fijn
  • wij hakten fijn
  • jullie hakten fijn
  • zij hakten fijn

Present perfect

  • I have minced
  • you have minced
  • he/she/it has minced
  • we have minced
  • you have minced
  • they have minced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb fijngehakt
  • jij hebt fijngehakt
  • hij/zij/het heeft fijngehakt
  • wij hebben fijngehakt
  • jullie hebben fijngehakt
  • zij hebben fijngehakt

Past perfect

  • I had minced
  • you had minced
  • he/she/it had minced
  • we had minced
  • you had minced
  • they had minced

Voltooid verleden tijd

  • ik had fijngehakt
  • jij had fijngehakt
  • hij/zij/het had fijngehakt
  • wij hadden fijngehakt
  • jullie hadden fijngehakt
  • zij hadden fijngehakt

Future

  • I will mince
  • you will mince
  • he/she/it will mince
  • we will mince
  • you will mince
  • they will mince

Toekomende tijd I

  • ik zal fijnhakken
  • jij zult fijnhakken
  • hij/zij/het zal fijnhakken
  • wij zullen fijnhakken
  • jullie zullen fijnhakken
  • zij zullen fijnhakken

Future perfect

  • I will have minced
  • you will have minced
  • he/she/it will have minced
  • we will have minced
  • you will have minced
  • they will have minced

Toekomende tijd II

  • ik zal fijngehakt hebben
  • jij zult fijngehakt hebben
  • hij/zij/het zal fijngehakt hebben
  • wij zullen fijngehakt hebben
  • jullie zullen fijngehakt hebben
  • zij zullen fijngehakt hebben

Conditional present

  • I would mince
  • you would mince
  • he/she/it would mince
  • we would mince
  • you would mince
  • they would mince

Conditionalis I

  • ik zou fijnhakken
  • jij zou fijnhakken
  • hij/zij/het zou fijnhakken
  • wij zouden fijnhakken
  • jullie zouden fijnhakken
  • zij zouden fijnhakken

Conditional perfect

  • I would have minced
  • you would have minced
  • he/she/it would have minced
  • we would have minced
  • you would have minced
  • they would have minced

Conditionalis II

  • ik zou hebben fijngehakt
  • jij zou hebben fijngehakt
  • hij/zij/het zou hebben fijngehakt
  • wij zouden hebben fijngehakt
  • jullie zouden hebben fijngehakt
  • zij zouden hebben fijngehakt

Imperative

  • you mince
  • you mince

Imperatief

  • jij hak fijn
  • jullie hakt fijn

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van mince