Vervoeging van neerleggen
Onbepaalde wijs (infinitief): neerleggen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg neer
- jij legt neer
- hij/zij/het legt neer
- wij leggen neer
- jullie leggen neer
- zij leggen neer
Present
- I withdraw
- you withdraw
- he/she/it withdraws
- we withdraw
- you withdraw
- they withdraw
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde neer
- jij legde neer
- hij/zij/het legde neer
- wij legden neer
- jullie legden neer
- zij legden neer
Simple past
- I withdrew
- you withdrew
- he/she/it withdrew
- we withdrew
- you withdrew
- they withdrew
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb neergelegd
- jij hebt neergelegd
- hij/zij/het heeft neergelegd
- wij hebben neergelegd
- jullie hebben neergelegd
- zij hebben neergelegd
Present perfect
- I have withdrawn
- you have withdrawn
- he/she/it has withdrawn
- we have withdrawn
- you have withdrawn
- they have withdrawn
Voltooid verleden tijd
- ik had neergelegd
- jij had neergelegd
- hij/zij/het had neergelegd
- wij hadden neergelegd
- jullie hadden neergelegd
- zij hadden neergelegd
Past perfect
- I had withdrawn
- you had withdrawn
- he/she/it had withdrawn
- we had withdrawn
- you had withdrawn
- they had withdrawn
Toekomende tijd I
- ik zal neerleggen
- jij zult neerleggen
- hij/zij/het zal neerleggen
- wij zullen neerleggen
- jullie zullen neerleggen
- zij zullen neerleggen
Future
- I will withdraw
- you will withdraw
- he/she/it will withdraw
- we will withdraw
- you will withdraw
- they will withdraw
Toekomende tijd II
- ik zal neergelegd hebben
- jij zult neergelegd hebben
- hij/zij/het zal neergelegd hebben
- wij zullen neergelegd hebben
- jullie zullen neergelegd hebben
- zij zullen neergelegd hebben
Future perfect
- I will have withdrawn
- you will have withdrawn
- he/she/it will have withdrawn
- we will have withdrawn
- you will have withdrawn
- they will have withdrawn
Conditionalis I
- ik zou neerleggen
- jij zou neerleggen
- hij/zij/het zou neerleggen
- wij zouden neerleggen
- jullie zouden neerleggen
- zij zouden neerleggen
Conditional present
- I would withdraw
- you would withdraw
- he/she/it would withdraw
- we would withdraw
- you would withdraw
- they would withdraw
Conditionalis II
- ik zou hebben neergelegd
- jij zou hebben neergelegd
- hij/zij/het zou hebben neergelegd
- wij zouden hebben neergelegd
- jullie zouden hebben neergelegd
- zij zouden hebben neergelegd
Conditional perfect
- I would have withdrawn
- you would have withdrawn
- he/she/it would have withdrawn
- we would have withdrawn
- you would have withdrawn
- they would have withdrawn
Imperatief
- jij leg neer
- jullie legt neer
Imperative
- you withdraw
- you withdraw