Vervoeging van nick
Onbepaalde wijs (infinitief): to nick
Engels
Nederlands
Present
- I nick
- you nick
- he/she/it nicks
- we nick
- you nick
- they nick
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik arresteer
- jij arresteert
- hij/zij/het arresteert
- wij arresteren
- jullie arresteren
- zij arresteren
Simple past
- I nicked
- you nicked
- he/she/it nicked
- we nicked
- you nicked
- they nicked
Onvoltooid verleden tijd
- ik arresteerde
- jij arresteerde
- hij/zij/het arresteerde
- wij arresteerden
- jullie arresteerden
- zij arresteerden
Present perfect
- I have nicked
- you have nicked
- he/she/it has nicked
- we have nicked
- you have nicked
- they have nicked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gearresteerd
- jij hebt gearresteerd
- hij/zij/het heeft gearresteerd
- wij hebben gearresteerd
- jullie hebben gearresteerd
- zij hebben gearresteerd
Past perfect
- I had nicked
- you had nicked
- he/she/it had nicked
- we had nicked
- you had nicked
- they had nicked
Voltooid verleden tijd
- ik had gearresteerd
- jij had gearresteerd
- hij/zij/het had gearresteerd
- wij hadden gearresteerd
- jullie hadden gearresteerd
- zij hadden gearresteerd
Future
- I will nick
- you will nick
- he/she/it will nick
- we will nick
- you will nick
- they will nick
Toekomende tijd I
- ik zal arresteren
- jij zult arresteren
- hij/zij/het zal arresteren
- wij zullen arresteren
- jullie zullen arresteren
- zij zullen arresteren
Future perfect
- I will have nicked
- you will have nicked
- he/she/it will have nicked
- we will have nicked
- you will have nicked
- they will have nicked
Toekomende tijd II
- ik zal gearresteerd hebben
- jij zult gearresteerd hebben
- hij/zij/het zal gearresteerd hebben
- wij zullen gearresteerd hebben
- jullie zullen gearresteerd hebben
- zij zullen gearresteerd hebben
Conditional present
- I would nick
- you would nick
- he/she/it would nick
- we would nick
- you would nick
- they would nick
Conditionalis I
- ik zou arresteren
- jij zou arresteren
- hij/zij/het zou arresteren
- wij zouden arresteren
- jullie zouden arresteren
- zij zouden arresteren
Conditional perfect
- I would have nicked
- you would have nicked
- he/she/it would have nicked
- we would have nicked
- you would have nicked
- they would have nicked
Conditionalis II
- ik zou hebben gearresteerd
- jij zou hebben gearresteerd
- hij/zij/het zou hebben gearresteerd
- wij zouden hebben gearresteerd
- jullie zouden hebben gearresteerd
- zij zouden hebben gearresteerd
Imperative
- you nick
- you nick
Imperatief
- jij arresteer
- jullie arresteert