Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontbind
  • jij ontbindt
  • hij/zij/het ontbindt
  • wij ontbinden
  • jullie ontbinden
  • zij ontbinden

Present

  • I decompose
  • you decompose
  • he/she/it decomposes
  • we decompose
  • you decompose
  • they decompose

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontbond
  • jij ontbond
  • hij/zij/het ontbond
  • wij ontbonden
  • jullie ontbonden
  • zij ontbonden

Simple past

  • I decomposed
  • you decomposed
  • he/she/it decomposed
  • we decomposed
  • you decomposed
  • they decomposed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontbonden
  • jij hebt ontbonden
  • hij/zij/het heeft ontbonden
  • wij hebben ontbonden
  • jullie hebben ontbonden
  • zij hebben ontbonden

Present perfect

  • I have decomposed
  • you have decomposed
  • he/she/it has decomposed
  • we have decomposed
  • you have decomposed
  • they have decomposed

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontbonden
  • jij had ontbonden
  • hij/zij/het had ontbonden
  • wij hadden ontbonden
  • jullie hadden ontbonden
  • zij hadden ontbonden

Past perfect

  • I had decomposed
  • you had decomposed
  • he/she/it had decomposed
  • we had decomposed
  • you had decomposed
  • they had decomposed

Toekomende tijd I

  • ik zal ontbinden
  • jij zult ontbinden
  • hij/zij/het zal ontbinden
  • wij zullen ontbinden
  • jullie zullen ontbinden
  • zij zullen ontbinden

Future

  • I will decompose
  • you will decompose
  • he/she/it will decompose
  • we will decompose
  • you will decompose
  • they will decompose

Toekomende tijd II

  • ik zal ontbonden hebben
  • jij zult ontbonden hebben
  • hij/zij/het zal ontbonden hebben
  • wij zullen ontbonden hebben
  • jullie zullen ontbonden hebben
  • zij zullen ontbonden hebben

Future perfect

  • I will have decomposed
  • you will have decomposed
  • he/she/it will have decomposed
  • we will have decomposed
  • you will have decomposed
  • they will have decomposed

Conditionalis I

  • ik zou ontbinden
  • jij zou ontbinden
  • hij/zij/het zou ontbinden
  • wij zouden ontbinden
  • jullie zouden ontbinden
  • zij zouden ontbinden

Conditional present

  • I would decompose
  • you would decompose
  • he/she/it would decompose
  • we would decompose
  • you would decompose
  • they would decompose

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontbonden
  • jij zou hebben ontbonden
  • hij/zij/het zou hebben ontbonden
  • wij zouden hebben ontbonden
  • jullie zouden hebben ontbonden
  • zij zouden hebben ontbonden

Conditional perfect

  • I would have decomposed
  • you would have decomposed
  • he/she/it would have decomposed
  • we would have decomposed
  • you would have decomposed
  • they would have decomposed

Imperatief

  • jij ontbind
  • jullie ontbindt

Imperative

  • you decompose
  • you decompose

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van ontbinden