Vervoeging van pass
Onbepaalde wijs (infinitief): to pass
72 alternatieve vertalingen
- aangeven
- aanreiken
- afscheiden
- besteden
- creperen
- doodblijven
- doodvallen
- doorbrengen
- doorgeven
- doorkomen
- doormaken
- doortrekken
- doorvertellen
- executeren
- expireren
- heengaan
- inhalen
- inslapen
- insluimeren
- investeren
- kapotgaan
- langskomen
- langsrijden
- omblazen
- omgaan
- omkomen
- omverblazen
- ontstijgen
- overdrijven
- overgaan
- overleveren
- overlijden
- overlopen
- overspelen
- oversteken
- overstijgen
- overstralen
- overtreffen
- overvleugelen
- passen
- passeren
- peigeren
- plaatsen
- slagen
- slijten
- spenderen
- sterven
- uitgaan
- uitscheiden
- uitsteken
- uitstijgen
- verbeteren
- verdrijven
- vergaan
- verglijden
- verlijden
- verlopen
- verrekken
- verscheiden
- verslijten
- versmachten
- verstrijken
- vervlakken
- viseren
- vlieden
- voltrekken
- voorbijgaan
- voorbijkomen
- voorbijlopen
- voorbijrijden
- voorbijstreven
- voorbijvaren
Engels
Nederlands
Present
- I pass
- you pass
- he/she/it passes
- we pass
- you pass
- they pass
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontslaap
- jij ontslaapt
- hij/zij/het ontslaapt
- wij ontslapen
- jullie ontslapen
- zij ontslapen
Simple past
- I passed
- you passed
- he/she/it passed
- we passed
- you passed
- they passed
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontsliep
- jij ontsliep
- hij/zij/het ontsliep
- wij ontsliepen
- jullie ontsliepen
- zij ontsliepen
Present perfect
- I have passed
- you have passed
- he/she/it has passed
- we have passed
- you have passed
- they have passed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben ontslapen
- jij bent ontslapen
- hij/zij/het is ontslapen
- wij zijn ontslapen
- jullie zijn ontslapen
- zij zijn ontslapen
Past perfect
- I had passed
- you had passed
- he/she/it had passed
- we had passed
- you had passed
- they had passed
Voltooid verleden tijd
- ik was ontslapen
- jij was ontslapen
- hij/zij/het was ontslapen
- wij waren ontslapen
- jullie waren ontslapen
- zij waren ontslapen
Future
- I will pass
- you will pass
- he/she/it will pass
- we will pass
- you will pass
- they will pass
Toekomende tijd I
- ik zal ontslapen
- jij zult ontslapen
- hij/zij/het zal ontslapen
- wij zullen ontslapen
- jullie zullen ontslapen
- zij zullen ontslapen
Future perfect
- I will have passed
- you will have passed
- he/she/it will have passed
- we will have passed
- you will have passed
- they will have passed
Toekomende tijd II
- ik zal ontslapen zijn
- jij zult ontslapen zijn
- hij/zij/het zal ontslapen zijn
- wij zullen ontslapen zijn
- jullie zullen ontslapen zijn
- zij zullen ontslapen zijn
Conditional present
- I would pass
- you would pass
- he/she/it would pass
- we would pass
- you would pass
- they would pass
Conditionalis I
- ik zou ontslapen
- jij zou ontslapen
- hij/zij/het zou ontslapen
- wij zouden ontslapen
- jullie zouden ontslapen
- zij zouden ontslapen
Conditional perfect
- I would have passed
- you would have passed
- he/she/it would have passed
- we would have passed
- you would have passed
- they would have passed
Conditionalis II
- ik zou zijn ontslapen
- jij zou zijn ontslapen
- hij/zij/het zou zijn ontslapen
- wij zouden zijn ontslapen
- jullie zouden zijn ontslapen
- zij zouden zijn ontslapen
Imperative
- you pass
- you pass
Imperatief
- jij ontslaap
- jullie ontslaapt