Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it peels
  • they peel

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het bladdert
  • zij bladderen

Simple past

  • he/she/it peeled
  • they peeled

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het bladderde
  • zij bladderden

Present perfect

  • he/she/it has peeled
  • they have peeled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gebladderd
  • zij hebben gebladderd

Past perfect

  • he/she/it had peeled
  • they had peeled

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gebladderd
  • zij hadden gebladderd

Future

  • he/she/it will peel
  • they will peel

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal bladderen
  • zij zult bladderen

Future perfect

  • he/she/it will have peeled
  • they will have peeled

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gebladderd hebben
  • zij zult gebladderd hebben

Conditional present

  • he/she/it would peel
  • they would peel

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal bladderen
  • zij zullen bladderen

Conditional perfect

  • he/she/it would have peeled
  • they would have peeled

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gebladderd
  • zij zullen hebben gebladderd

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van peel