Engels

Nederlands

Present

  • I permeate
  • you permeate
  • he/she/it permeates
  • we permeate
  • you permeate
  • they permeate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doorbreek
  • jij doorbreekt
  • hij/zij/het doorbreekt
  • wij doorbreken
  • jullie doorbreken
  • zij doorbreken

Simple past

  • I permeated
  • you permeated
  • he/she/it permeated
  • we permeated
  • you permeated
  • they permeated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik doorbrak
  • jij doorbrak
  • hij/zij/het doorbrak
  • wij doorbraken
  • jullie doorbraken
  • zij doorbraken

Present perfect

  • I have permeated
  • you have permeated
  • he/she/it has permeated
  • we have permeated
  • you have permeated
  • they have permeated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb doorbroken
  • jij hebt doorbroken
  • hij/zij/het heeft doorbroken
  • wij hebben doorbroken
  • jullie hebben doorbroken
  • zij hebben doorbroken

Past perfect

  • I had permeated
  • you had permeated
  • he/she/it had permeated
  • we had permeated
  • you had permeated
  • they had permeated

Voltooid verleden tijd

  • ik had doorbroken
  • jij had doorbroken
  • hij/zij/het had doorbroken
  • wij hadden doorbroken
  • jullie hadden doorbroken
  • zij hadden doorbroken

Future

  • I will permeate
  • you will permeate
  • he/she/it will permeate
  • we will permeate
  • you will permeate
  • they will permeate

Toekomende tijd I

  • ik zal doorbreken
  • jij zult doorbreken
  • hij/zij/het zal doorbreken
  • wij zullen doorbreken
  • jullie zullen doorbreken
  • zij zullen doorbreken

Future perfect

  • I will have permeated
  • you will have permeated
  • he/she/it will have permeated
  • we will have permeated
  • you will have permeated
  • they will have permeated

Toekomende tijd II

  • ik zal doorbroken hebben
  • jij zult doorbroken hebben
  • hij/zij/het zal doorbroken hebben
  • wij zullen doorbroken hebben
  • jullie zullen doorbroken hebben
  • zij zullen doorbroken hebben

Conditional present

  • I would permeate
  • you would permeate
  • he/she/it would permeate
  • we would permeate
  • you would permeate
  • they would permeate

Conditionalis I

  • ik zou doorbreken
  • jij zou doorbreken
  • hij/zij/het zou doorbreken
  • wij zouden doorbreken
  • jullie zouden doorbreken
  • zij zouden doorbreken

Conditional perfect

  • I would have permeated
  • you would have permeated
  • he/she/it would have permeated
  • we would have permeated
  • you would have permeated
  • they would have permeated

Conditionalis II

  • ik zou hebben doorbroken
  • jij zou hebben doorbroken
  • hij/zij/het zou hebben doorbroken
  • wij zouden hebben doorbroken
  • jullie zouden hebben doorbroken
  • zij zouden hebben doorbroken

Imperative

  • you permeate
  • you permeate

Imperatief

  • jij doorbreek
  • jullie doorbreekt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van permeate