Engels

Nederlands

Present

  • I post
  • you post
  • he/she/it posts
  • we post
  • you post
  • they post

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik post
  • jij post
  • hij/zij/het post
  • wij posten
  • jullie posten
  • zij posten

Simple past

  • I posted
  • you posted
  • he/she/it posted
  • we posted
  • you posted
  • they posted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik postte
  • jij postte
  • hij/zij/het postte
  • wij postten
  • jullie postten
  • zij postten

Present perfect

  • I have posted
  • you have posted
  • he/she/it has posted
  • we have posted
  • you have posted
  • they have posted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepost
  • jij hebt gepost
  • hij/zij/het heeft gepost
  • wij hebben gepost
  • jullie hebben gepost
  • zij hebben gepost

Past perfect

  • I had posted
  • you had posted
  • he/she/it had posted
  • we had posted
  • you had posted
  • they had posted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepost
  • jij had gepost
  • hij/zij/het had gepost
  • wij hadden gepost
  • jullie hadden gepost
  • zij hadden gepost

Future

  • I will post
  • you will post
  • he/she/it will post
  • we will post
  • you will post
  • they will post

Toekomende tijd I

  • ik zal posten
  • jij zult posten
  • hij/zij/het zal posten
  • wij zullen posten
  • jullie zullen posten
  • zij zullen posten

Future perfect

  • I will have posted
  • you will have posted
  • he/she/it will have posted
  • we will have posted
  • you will have posted
  • they will have posted

Toekomende tijd II

  • ik zal gepost hebben
  • jij zult gepost hebben
  • hij/zij/het zal gepost hebben
  • wij zullen gepost hebben
  • jullie zullen gepost hebben
  • zij zullen gepost hebben

Conditional present

  • I would post
  • you would post
  • he/she/it would post
  • we would post
  • you would post
  • they would post

Conditionalis I

  • ik zou posten
  • jij zou posten
  • hij/zij/het zou posten
  • wij zouden posten
  • jullie zouden posten
  • zij zouden posten

Conditional perfect

  • I would have posted
  • you would have posted
  • he/she/it would have posted
  • we would have posted
  • you would have posted
  • they would have posted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepost
  • jij zou hebben gepost
  • hij/zij/het zou hebben gepost
  • wij zouden hebben gepost
  • jullie zouden hebben gepost
  • zij zouden hebben gepost

Imperative

  • you post
  • you post

Imperatief

  • jij post
  • jullie post

Verwijzingen

Bekijk 18 definitie(s) van post