Engels

Nederlands

Present

  • I project
  • you project
  • he/she/it projects
  • we project
  • you project
  • they project

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beraam
  • jij beraamt
  • hij/zij/het beraamt
  • wij beramen
  • jullie beramen
  • zij beramen

Simple past

  • I projected
  • you projected
  • he/she/it projected
  • we projected
  • you projected
  • they projected

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beraamde
  • jij beraamde
  • hij/zij/het beraamde
  • wij beraamden
  • jullie beraamden
  • zij beraamden

Present perfect

  • I have projected
  • you have projected
  • he/she/it has projected
  • we have projected
  • you have projected
  • they have projected

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beraamd
  • jij hebt beraamd
  • hij/zij/het heeft beraamd
  • wij hebben beraamd
  • jullie hebben beraamd
  • zij hebben beraamd

Past perfect

  • I had projected
  • you had projected
  • he/she/it had projected
  • we had projected
  • you had projected
  • they had projected

Voltooid verleden tijd

  • ik had beraamd
  • jij had beraamd
  • hij/zij/het had beraamd
  • wij hadden beraamd
  • jullie hadden beraamd
  • zij hadden beraamd

Future

  • I will project
  • you will project
  • he/she/it will project
  • we will project
  • you will project
  • they will project

Toekomende tijd I

  • ik zal beramen
  • jij zult beramen
  • hij/zij/het zal beramen
  • wij zullen beramen
  • jullie zullen beramen
  • zij zullen beramen

Future perfect

  • I will have projected
  • you will have projected
  • he/she/it will have projected
  • we will have projected
  • you will have projected
  • they will have projected

Toekomende tijd II

  • ik zal beraamd hebben
  • jij zult beraamd hebben
  • hij/zij/het zal beraamd hebben
  • wij zullen beraamd hebben
  • jullie zullen beraamd hebben
  • zij zullen beraamd hebben

Conditional present

  • I would project
  • you would project
  • he/she/it would project
  • we would project
  • you would project
  • they would project

Conditionalis I

  • ik zou beramen
  • jij zou beramen
  • hij/zij/het zou beramen
  • wij zouden beramen
  • jullie zouden beramen
  • zij zouden beramen

Conditional perfect

  • I would have projected
  • you would have projected
  • he/she/it would have projected
  • we would have projected
  • you would have projected
  • they would have projected

Conditionalis II

  • ik zou hebben beraamd
  • jij zou hebben beraamd
  • hij/zij/het zou hebben beraamd
  • wij zouden hebben beraamd
  • jullie zouden hebben beraamd
  • zij zouden hebben beraamd

Imperative

  • you project
  • you project

Imperatief

  • jij beraam
  • jullie beraamt

Verwijzingen

Bekijk 18 definitie(s) van project