Engels
Nederlands
Present
- I project
- you project
- he/she/it projects
- we project
- you project
- they project
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontwerp
- jij ontwerpt
- hij/zij/het ontwerpt
- wij ontwerpen
- jullie ontwerpen
- zij ontwerpen
Simple past
- I projected
- you projected
- he/she/it projected
- we projected
- you projected
- they projected
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontwierp
- jij ontwierp
- hij/zij/het ontwierp
- wij ontwierpen
- jullie ontwierpen
- zij ontwierpen
Present perfect
- I have projected
- you have projected
- he/she/it has projected
- we have projected
- you have projected
- they have projected
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontworpen
- jij hebt ontworpen
- hij/zij/het heeft ontworpen
- wij hebben ontworpen
- jullie hebben ontworpen
- zij hebben ontworpen
Past perfect
- I had projected
- you had projected
- he/she/it had projected
- we had projected
- you had projected
- they had projected
Voltooid verleden tijd
- ik had ontworpen
- jij had ontworpen
- hij/zij/het had ontworpen
- wij hadden ontworpen
- jullie hadden ontworpen
- zij hadden ontworpen
Future
- I will project
- you will project
- he/she/it will project
- we will project
- you will project
- they will project
Toekomende tijd I
- ik zal ontwerpen
- jij zult ontwerpen
- hij/zij/het zal ontwerpen
- wij zullen ontwerpen
- jullie zullen ontwerpen
- zij zullen ontwerpen
Future perfect
- I will have projected
- you will have projected
- he/she/it will have projected
- we will have projected
- you will have projected
- they will have projected
Toekomende tijd II
- ik zal ontworpen hebben
- jij zult ontworpen hebben
- hij/zij/het zal ontworpen hebben
- wij zullen ontworpen hebben
- jullie zullen ontworpen hebben
- zij zullen ontworpen hebben
Conditional present
- I would project
- you would project
- he/she/it would project
- we would project
- you would project
- they would project
Conditionalis I
- ik zou ontwerpen
- jij zou ontwerpen
- hij/zij/het zou ontwerpen
- wij zouden ontwerpen
- jullie zouden ontwerpen
- zij zouden ontwerpen
Conditional perfect
- I would have projected
- you would have projected
- he/she/it would have projected
- we would have projected
- you would have projected
- they would have projected
Conditionalis II
- ik zou hebben ontworpen
- jij zou hebben ontworpen
- hij/zij/het zou hebben ontworpen
- wij zouden hebben ontworpen
- jullie zouden hebben ontworpen
- zij zouden hebben ontworpen
Imperative
- you project
- you project
Imperatief
- jij ontwerp
- jullie ontwerpt