Vervoeging van provoke
Onbepaalde wijs (infinitief): to provoke
35 alternatieve vertalingen
- aandoen
- aanrichten
- aanstichten
- aanstoken
- achtervolgen
- beleggen
- bovenhalen
- ergeren
- evoqueren
- formeren
- houden
- irriteren
- maken
- najagen
- ontwikkelen
- opgeilen
- ophitsen
- oproepen
- opvrijen
- opwinden
- prikkelen
- provoceren
- sarren
- stichten
- tarten
- tergen
- teweegbrengen
- uitdagen
- uitlokken
- uitschrijven
- uittarten
- verontwaardigen
- veroorzaken
- verwekken
- wekken
Engels
Nederlands
Present
- I provoke
- you provoke
- he/she/it provokes
- we provoke
- you provoke
- they provoke
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik evoceer
- jij evoceert
- hij/zij/het evoceert
- wij evoceren
- jullie evoceren
- zij evoceren
Simple past
- I provoked
- you provoked
- he/she/it provoked
- we provoked
- you provoked
- they provoked
Onvoltooid verleden tijd
- ik evoceerde
- jij evoceerde
- hij/zij/het evoceerde
- wij evoceerden
- jullie evoceerden
- zij evoceerden
Present perfect
- I have provoked
- you have provoked
- he/she/it has provoked
- we have provoked
- you have provoked
- they have provoked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëvoceerd
- jij hebt geëvoceerd
- hij/zij/het heeft geëvoceerd
- wij hebben geëvoceerd
- jullie hebben geëvoceerd
- zij hebben geëvoceerd
Past perfect
- I had provoked
- you had provoked
- he/she/it had provoked
- we had provoked
- you had provoked
- they had provoked
Voltooid verleden tijd
- ik had geëvoceerd
- jij had geëvoceerd
- hij/zij/het had geëvoceerd
- wij hadden geëvoceerd
- jullie hadden geëvoceerd
- zij hadden geëvoceerd
Future
- I will provoke
- you will provoke
- he/she/it will provoke
- we will provoke
- you will provoke
- they will provoke
Toekomende tijd I
- ik zal evoceren
- jij zult evoceren
- hij/zij/het zal evoceren
- wij zullen evoceren
- jullie zullen evoceren
- zij zullen evoceren
Future perfect
- I will have provoked
- you will have provoked
- he/she/it will have provoked
- we will have provoked
- you will have provoked
- they will have provoked
Toekomende tijd II
- ik zal geëvoceerd hebben
- jij zult geëvoceerd hebben
- hij/zij/het zal geëvoceerd hebben
- wij zullen geëvoceerd hebben
- jullie zullen geëvoceerd hebben
- zij zullen geëvoceerd hebben
Conditional present
- I would provoke
- you would provoke
- he/she/it would provoke
- we would provoke
- you would provoke
- they would provoke
Conditionalis I
- ik zou evoceren
- jij zou evoceren
- hij/zij/het zou evoceren
- wij zouden evoceren
- jullie zouden evoceren
- zij zouden evoceren
Conditional perfect
- I would have provoked
- you would have provoked
- he/she/it would have provoked
- we would have provoked
- you would have provoked
- they would have provoked
Conditionalis II
- ik zou hebben geëvoceerd
- jij zou hebben geëvoceerd
- hij/zij/het zou hebben geëvoceerd
- wij zouden hebben geëvoceerd
- jullie zouden hebben geëvoceerd
- zij zouden hebben geëvoceerd
Imperative
- you provoke
- you provoke
Imperatief
- jij evoceer
- jullie evoceert