Engels

Nederlands

Present

  • I rag
  • you rag
  • he/she/it rags
  • we rag
  • you rag
  • they rag

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik corrigeer
  • jij corrigeert
  • hij/zij/het corrigeert
  • wij corrigeren
  • jullie corrigeren
  • zij corrigeren

Simple past

  • I ragged
  • you ragged
  • he/she/it ragged
  • we ragged
  • you ragged
  • they ragged

Onvoltooid verleden tijd

  • ik corrigeerde
  • jij corrigeerde
  • hij/zij/het corrigeerde
  • wij corrigeerden
  • jullie corrigeerden
  • zij corrigeerden

Present perfect

  • I have ragged
  • you have ragged
  • he/she/it has ragged
  • we have ragged
  • you have ragged
  • they have ragged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecorrigeerd
  • jij hebt gecorrigeerd
  • hij/zij/het heeft gecorrigeerd
  • wij hebben gecorrigeerd
  • jullie hebben gecorrigeerd
  • zij hebben gecorrigeerd

Past perfect

  • I had ragged
  • you had ragged
  • he/she/it had ragged
  • we had ragged
  • you had ragged
  • they had ragged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecorrigeerd
  • jij had gecorrigeerd
  • hij/zij/het had gecorrigeerd
  • wij hadden gecorrigeerd
  • jullie hadden gecorrigeerd
  • zij hadden gecorrigeerd

Future

  • I will rag
  • you will rag
  • he/she/it will rag
  • we will rag
  • you will rag
  • they will rag

Toekomende tijd I

  • ik zal corrigeren
  • jij zult corrigeren
  • hij/zij/het zal corrigeren
  • wij zullen corrigeren
  • jullie zullen corrigeren
  • zij zullen corrigeren

Future perfect

  • I will have ragged
  • you will have ragged
  • he/she/it will have ragged
  • we will have ragged
  • you will have ragged
  • they will have ragged

Toekomende tijd II

  • ik zal gecorrigeerd hebben
  • jij zult gecorrigeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecorrigeerd hebben
  • wij zullen gecorrigeerd hebben
  • jullie zullen gecorrigeerd hebben
  • zij zullen gecorrigeerd hebben

Conditional present

  • I would rag
  • you would rag
  • he/she/it would rag
  • we would rag
  • you would rag
  • they would rag

Conditionalis I

  • ik zou corrigeren
  • jij zou corrigeren
  • hij/zij/het zou corrigeren
  • wij zouden corrigeren
  • jullie zouden corrigeren
  • zij zouden corrigeren

Conditional perfect

  • I would have ragged
  • you would have ragged
  • he/she/it would have ragged
  • we would have ragged
  • you would have ragged
  • they would have ragged

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecorrigeerd
  • jij zou hebben gecorrigeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecorrigeerd
  • wij zouden hebben gecorrigeerd
  • jullie zouden hebben gecorrigeerd
  • zij zouden hebben gecorrigeerd

Imperative

  • you rag
  • you rag

Imperatief

  • jij corrigeer
  • jullie corrigeert

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van rag