Vervoeging van rag
Onbepaalde wijs (infinitief): to rag
37 alternatieve vertalingen
- afmartelen
- afpijnigen
- berispen
- corrigeren
- donderjagen
- donderstenen
- donderstralen
- duvelen
- duveljagen
- ergeren
- etteren
- fijnkauwen
- gallen
- irriteren
- kapittelen
- kijven
- klieren
- klooien
- kloten
- lazerstralen
- narren
- paardjerijden
- plagen
- roskammen
- rotzooien
- sarren
- schelden
- schimpen
- sodemieteren
- storen
- terechtwijzen
- tergen
- treiteren
- vallen
- vervelen
- vuilbekken
- zuigen
Engels
Nederlands
Present
- I rag
- you rag
- he/she/it rags
- we rag
- you rag
- they rag
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik donder
- jij dondert
- hij/zij/het dondert
- wij donderen
- jullie donderen
- zij donderen
Simple past
- I ragged
- you ragged
- he/she/it ragged
- we ragged
- you ragged
- they ragged
Onvoltooid verleden tijd
- ik donderde
- jij donderde
- hij/zij/het donderde
- wij donderden
- jullie donderden
- zij donderden
Present perfect
- I have ragged
- you have ragged
- he/she/it has ragged
- we have ragged
- you have ragged
- they have ragged
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedonderd
- jij hebt gedonderd
- hij/zij/het heeft gedonderd
- wij hebben gedonderd
- jullie hebben gedonderd
- zij hebben gedonderd
Past perfect
- I had ragged
- you had ragged
- he/she/it had ragged
- we had ragged
- you had ragged
- they had ragged
Voltooid verleden tijd
- ik had gedonderd
- jij had gedonderd
- hij/zij/het had gedonderd
- wij hadden gedonderd
- jullie hadden gedonderd
- zij hadden gedonderd
Future
- I will rag
- you will rag
- he/she/it will rag
- we will rag
- you will rag
- they will rag
Toekomende tijd I
- ik zal donderen
- jij zult donderen
- hij/zij/het zal donderen
- wij zullen donderen
- jullie zullen donderen
- zij zullen donderen
Future perfect
- I will have ragged
- you will have ragged
- he/she/it will have ragged
- we will have ragged
- you will have ragged
- they will have ragged
Toekomende tijd II
- ik zal gedonderd hebben
- jij zult gedonderd hebben
- hij/zij/het zal gedonderd hebben
- wij zullen gedonderd hebben
- jullie zullen gedonderd hebben
- zij zullen gedonderd hebben
Conditional present
- I would rag
- you would rag
- he/she/it would rag
- we would rag
- you would rag
- they would rag
Conditionalis I
- ik zou donderen
- jij zou donderen
- hij/zij/het zou donderen
- wij zouden donderen
- jullie zouden donderen
- zij zouden donderen
Conditional perfect
- I would have ragged
- you would have ragged
- he/she/it would have ragged
- we would have ragged
- you would have ragged
- they would have ragged
Conditionalis II
- ik zou hebben gedonderd
- jij zou hebben gedonderd
- hij/zij/het zou hebben gedonderd
- wij zouden hebben gedonderd
- jullie zouden hebben gedonderd
- zij zouden hebben gedonderd
Imperative
- you rag
- you rag
Imperatief
- jij donder
- jullie dondert