Engels

Nederlands

Present

  • I raise
  • you raise
  • he/she/it raises
  • we raise
  • you raise
  • they raise

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rekruteer
  • jij rekruteert
  • hij/zij/het rekruteert
  • wij rekruteren
  • jullie rekruteren
  • zij rekruteren

Simple past

  • I raised
  • you raised
  • he/she/it raised
  • we raised
  • you raised
  • they raised

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rekruteerde
  • jij rekruteerde
  • hij/zij/het rekruteerde
  • wij rekruteerden
  • jullie rekruteerden
  • zij rekruteerden

Present perfect

  • I have raised
  • you have raised
  • he/she/it has raised
  • we have raised
  • you have raised
  • they have raised

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerekruteerd
  • jij hebt gerekruteerd
  • hij/zij/het heeft gerekruteerd
  • wij hebben gerekruteerd
  • jullie hebben gerekruteerd
  • zij hebben gerekruteerd

Past perfect

  • I had raised
  • you had raised
  • he/she/it had raised
  • we had raised
  • you had raised
  • they had raised

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerekruteerd
  • jij had gerekruteerd
  • hij/zij/het had gerekruteerd
  • wij hadden gerekruteerd
  • jullie hadden gerekruteerd
  • zij hadden gerekruteerd

Future

  • I will raise
  • you will raise
  • he/she/it will raise
  • we will raise
  • you will raise
  • they will raise

Toekomende tijd I

  • ik zal rekruteren
  • jij zult rekruteren
  • hij/zij/het zal rekruteren
  • wij zullen rekruteren
  • jullie zullen rekruteren
  • zij zullen rekruteren

Future perfect

  • I will have raised
  • you will have raised
  • he/she/it will have raised
  • we will have raised
  • you will have raised
  • they will have raised

Toekomende tijd II

  • ik zal gerekruteerd hebben
  • jij zult gerekruteerd hebben
  • hij/zij/het zal gerekruteerd hebben
  • wij zullen gerekruteerd hebben
  • jullie zullen gerekruteerd hebben
  • zij zullen gerekruteerd hebben

Conditional present

  • I would raise
  • you would raise
  • he/she/it would raise
  • we would raise
  • you would raise
  • they would raise

Conditionalis I

  • ik zou rekruteren
  • jij zou rekruteren
  • hij/zij/het zou rekruteren
  • wij zouden rekruteren
  • jullie zouden rekruteren
  • zij zouden rekruteren

Conditional perfect

  • I would have raised
  • you would have raised
  • he/she/it would have raised
  • we would have raised
  • you would have raised
  • they would have raised

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerekruteerd
  • jij zou hebben gerekruteerd
  • hij/zij/het zou hebben gerekruteerd
  • wij zouden hebben gerekruteerd
  • jullie zouden hebben gerekruteerd
  • zij zouden hebben gerekruteerd

Imperative

  • you raise
  • you raise

Imperatief

  • jij rekruteer
  • jullie rekruteert

Verwijzingen

Bekijk 36 definitie(s) van raise