Vervoeging van reactiveren

Onbepaalde wijs (infinitief): reactiveren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reactiveer
  • jij reactiveert
  • hij/zij/het reactiveert
  • wij reactiveren
  • jullie reactiveren
  • zij reactiveren

Present

  • I animate
  • you animate
  • he/she/it animates
  • we animate
  • you animate
  • they animate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik reactiveerde
  • jij reactiveerde
  • hij/zij/het reactiveerde
  • wij reactiveerden
  • jullie reactiveerden
  • zij reactiveerden

Simple past

  • I animated
  • you animated
  • he/she/it animated
  • we animated
  • you animated
  • they animated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gereactiveerd
  • jij hebt gereactiveerd
  • hij/zij/het heeft gereactiveerd
  • wij hebben gereactiveerd
  • jullie hebben gereactiveerd
  • zij hebben gereactiveerd

Present perfect

  • I have animated
  • you have animated
  • he/she/it has animated
  • we have animated
  • you have animated
  • they have animated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gereactiveerd
  • jij had gereactiveerd
  • hij/zij/het had gereactiveerd
  • wij hadden gereactiveerd
  • jullie hadden gereactiveerd
  • zij hadden gereactiveerd

Past perfect

  • I had animated
  • you had animated
  • he/she/it had animated
  • we had animated
  • you had animated
  • they had animated

Toekomende tijd I

  • ik zal reactiveren
  • jij zult reactiveren
  • hij/zij/het zal reactiveren
  • wij zullen reactiveren
  • jullie zullen reactiveren
  • zij zullen reactiveren

Future

  • I will animate
  • you will animate
  • he/she/it will animate
  • we will animate
  • you will animate
  • they will animate

Toekomende tijd II

  • ik zal gereactiveerd hebben
  • jij zult gereactiveerd hebben
  • hij/zij/het zal gereactiveerd hebben
  • wij zullen gereactiveerd hebben
  • jullie zullen gereactiveerd hebben
  • zij zullen gereactiveerd hebben

Future perfect

  • I will have animated
  • you will have animated
  • he/she/it will have animated
  • we will have animated
  • you will have animated
  • they will have animated

Conditionalis I

  • ik zou reactiveren
  • jij zou reactiveren
  • hij/zij/het zou reactiveren
  • wij zouden reactiveren
  • jullie zouden reactiveren
  • zij zouden reactiveren

Conditional present

  • I would animate
  • you would animate
  • he/she/it would animate
  • we would animate
  • you would animate
  • they would animate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gereactiveerd
  • jij zou hebben gereactiveerd
  • hij/zij/het zou hebben gereactiveerd
  • wij zouden hebben gereactiveerd
  • jullie zouden hebben gereactiveerd
  • zij zouden hebben gereactiveerd

Conditional perfect

  • I would have animated
  • you would have animated
  • he/she/it would have animated
  • we would have animated
  • you would have animated
  • they would have animated

Imperatief

  • jij reactiveer
  • jullie reactiveert

Imperative

  • you animate
  • you animate