Engels

Nederlands

Present

  • I reckon
  • you reckon
  • he/she/it reckons
  • we reckon
  • you reckon
  • they reckon

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevind
  • jij bevindt
  • hij/zij/het bevindt
  • wij bevinden
  • jullie bevinden
  • zij bevinden

Simple past

  • I reckoned
  • you reckoned
  • he/she/it reckoned
  • we reckoned
  • you reckoned
  • they reckoned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevond
  • jij bevond
  • hij/zij/het bevond
  • wij bevonden
  • jullie bevonden
  • zij bevonden

Present perfect

  • I have reckoned
  • you have reckoned
  • he/she/it has reckoned
  • we have reckoned
  • you have reckoned
  • they have reckoned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevonden
  • jij hebt bevonden
  • hij/zij/het heeft bevonden
  • wij hebben bevonden
  • jullie hebben bevonden
  • zij hebben bevonden

Past perfect

  • I had reckoned
  • you had reckoned
  • he/she/it had reckoned
  • we had reckoned
  • you had reckoned
  • they had reckoned

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevonden
  • jij had bevonden
  • hij/zij/het had bevonden
  • wij hadden bevonden
  • jullie hadden bevonden
  • zij hadden bevonden

Future

  • I will reckon
  • you will reckon
  • he/she/it will reckon
  • we will reckon
  • you will reckon
  • they will reckon

Toekomende tijd I

  • ik zal bevinden
  • jij zult bevinden
  • hij/zij/het zal bevinden
  • wij zullen bevinden
  • jullie zullen bevinden
  • zij zullen bevinden

Future perfect

  • I will have reckoned
  • you will have reckoned
  • he/she/it will have reckoned
  • we will have reckoned
  • you will have reckoned
  • they will have reckoned

Toekomende tijd II

  • ik zal bevonden hebben
  • jij zult bevonden hebben
  • hij/zij/het zal bevonden hebben
  • wij zullen bevonden hebben
  • jullie zullen bevonden hebben
  • zij zullen bevonden hebben

Conditional present

  • I would reckon
  • you would reckon
  • he/she/it would reckon
  • we would reckon
  • you would reckon
  • they would reckon

Conditionalis I

  • ik zou bevinden
  • jij zou bevinden
  • hij/zij/het zou bevinden
  • wij zouden bevinden
  • jullie zouden bevinden
  • zij zouden bevinden

Conditional perfect

  • I would have reckoned
  • you would have reckoned
  • he/she/it would have reckoned
  • we would have reckoned
  • you would have reckoned
  • they would have reckoned

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevonden
  • jij zou hebben bevonden
  • hij/zij/het zou hebben bevonden
  • wij zouden hebben bevonden
  • jullie zouden hebben bevonden
  • zij zouden hebben bevonden

Imperative

  • you reckon
  • you reckon

Imperatief

  • jij bevind
  • jullie bevindt

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van reckon