Vervoeging van refresh

Engels

Nederlands

Present

  • I refresh
  • you refresh
  • he/she/it refreshes
  • we refresh
  • you refresh
  • they refresh

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontzout
  • jij ontzout
  • hij/zij/het ontzout
  • wij ontzouten
  • jullie ontzouten
  • zij ontzouten

Simple past

  • I refreshed
  • you refreshed
  • he/she/it refreshed
  • we refreshed
  • you refreshed
  • they refreshed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontzoutte
  • jij ontzoutte
  • hij/zij/het ontzoutte
  • wij ontzoutten
  • jullie ontzoutten
  • zij ontzoutten

Present perfect

  • I have refreshed
  • you have refreshed
  • he/she/it has refreshed
  • we have refreshed
  • you have refreshed
  • they have refreshed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontzouten
  • jij hebt ontzouten
  • hij/zij/het heeft ontzouten
  • wij hebben ontzouten
  • jullie hebben ontzouten
  • zij hebben ontzouten

Past perfect

  • I had refreshed
  • you had refreshed
  • he/she/it had refreshed
  • we had refreshed
  • you had refreshed
  • they had refreshed

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontzouten
  • jij had ontzouten
  • hij/zij/het had ontzouten
  • wij hadden ontzouten
  • jullie hadden ontzouten
  • zij hadden ontzouten

Future

  • I will refresh
  • you will refresh
  • he/she/it will refresh
  • we will refresh
  • you will refresh
  • they will refresh

Toekomende tijd I

  • ik zal ontzouten
  • jij zult ontzouten
  • hij/zij/het zal ontzouten
  • wij zullen ontzouten
  • jullie zullen ontzouten
  • zij zullen ontzouten

Future perfect

  • I will have refreshed
  • you will have refreshed
  • he/she/it will have refreshed
  • we will have refreshed
  • you will have refreshed
  • they will have refreshed

Toekomende tijd II

  • ik zal ontzouten hebben
  • jij zult ontzouten hebben
  • hij/zij/het zal ontzouten hebben
  • wij zullen ontzouten hebben
  • jullie zullen ontzouten hebben
  • zij zullen ontzouten hebben

Conditional present

  • I would refresh
  • you would refresh
  • he/she/it would refresh
  • we would refresh
  • you would refresh
  • they would refresh

Conditionalis I

  • ik zou ontzouten
  • jij zou ontzouten
  • hij/zij/het zou ontzouten
  • wij zouden ontzouten
  • jullie zouden ontzouten
  • zij zouden ontzouten

Conditional perfect

  • I would have refreshed
  • you would have refreshed
  • he/she/it would have refreshed
  • we would have refreshed
  • you would have refreshed
  • they would have refreshed

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontzouten
  • jij zou hebben ontzouten
  • hij/zij/het zou hebben ontzouten
  • wij zouden hebben ontzouten
  • jullie zouden hebben ontzouten
  • zij zouden hebben ontzouten

Imperative

  • you refresh
  • you refresh

Imperatief

  • jij ontzout
  • jullie ontzout

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van refresh