Vervoeging van scharrelen

Onbepaalde wijs (infinitief): scharrelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scharrel
  • jij scharrelt
  • hij/zij/het scharrelt
  • wij scharrelen
  • jullie scharrelen
  • zij scharrelen

Present

  • I romance
  • you romance
  • he/she/it romances
  • we romance
  • you romance
  • they romance

Onvoltooid verleden tijd

  • ik scharrelde
  • jij scharrelde
  • hij/zij/het scharrelde
  • wij scharrelden
  • jullie scharrelden
  • zij scharrelden

Simple past

  • I romanced
  • you romanced
  • he/she/it romanced
  • we romanced
  • you romanced
  • they romanced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gescharreld
  • jij hebt gescharreld
  • hij/zij/het heeft gescharreld
  • wij hebben gescharreld
  • jullie hebben gescharreld
  • zij hebben gescharreld

Present perfect

  • I have romanced
  • you have romanced
  • he/she/it has romanced
  • we have romanced
  • you have romanced
  • they have romanced

Voltooid verleden tijd

  • ik had gescharreld
  • jij had gescharreld
  • hij/zij/het had gescharreld
  • wij hadden gescharreld
  • jullie hadden gescharreld
  • zij hadden gescharreld

Past perfect

  • I had romanced
  • you had romanced
  • he/she/it had romanced
  • we had romanced
  • you had romanced
  • they had romanced

Toekomende tijd I

  • ik zal scharrelen
  • jij zult scharrelen
  • hij/zij/het zal scharrelen
  • wij zullen scharrelen
  • jullie zullen scharrelen
  • zij zullen scharrelen

Future

  • I will romance
  • you will romance
  • he/she/it will romance
  • we will romance
  • you will romance
  • they will romance

Toekomende tijd II

  • ik zal gescharreld hebben
  • jij zult gescharreld hebben
  • hij/zij/het zal gescharreld hebben
  • wij zullen gescharreld hebben
  • jullie zullen gescharreld hebben
  • zij zullen gescharreld hebben

Future perfect

  • I will have romanced
  • you will have romanced
  • he/she/it will have romanced
  • we will have romanced
  • you will have romanced
  • they will have romanced

Conditionalis I

  • ik zou scharrelen
  • jij zou scharrelen
  • hij/zij/het zou scharrelen
  • wij zouden scharrelen
  • jullie zouden scharrelen
  • zij zouden scharrelen

Conditional present

  • I would romance
  • you would romance
  • he/she/it would romance
  • we would romance
  • you would romance
  • they would romance

Conditionalis II

  • ik zou hebben gescharreld
  • jij zou hebben gescharreld
  • hij/zij/het zou hebben gescharreld
  • wij zouden hebben gescharreld
  • jullie zouden hebben gescharreld
  • zij zouden hebben gescharreld

Conditional perfect

  • I would have romanced
  • you would have romanced
  • he/she/it would have romanced
  • we would have romanced
  • you would have romanced
  • they would have romanced

Imperatief

  • jij scharrel
  • jullie scharrelt

Imperative

  • you romance
  • you romance

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van scharrelen