Vervoeging van scharrelen

Onbepaalde wijs (infinitief): scharrelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik scharrel
  • jij scharrelt
  • hij/zij/het scharrelt
  • wij scharrelen
  • jullie scharrelen
  • zij scharrelen

Indicativo presente

  • yo revoloteo
  • revoloteas
  • él/ella revolotea
  • nosotros revoloteamos
  • vosotros revoloteáis
  • ellos/ellas revolotean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik scharrelde
  • jij scharrelde
  • hij/zij/het scharrelde
  • wij scharrelden
  • jullie scharrelden
  • zij scharrelden

Indefinido

  • yo revoloteé
  • revoloteaste
  • él/ella revoloteó
  • nosotros revoloteamos
  • vosotros revoloteasteis
  • ellos/ellas revolotearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gescharreld
  • jij hebt gescharreld
  • hij/zij/het heeft gescharreld
  • wij hebben gescharreld
  • jullie hebben gescharreld
  • zij hebben gescharreld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he revoloteado
  • has revoloteado
  • él/ella ha revoloteado
  • nosotros hemos revoloteado
  • vosotros habéis revoloteado
  • ellos/ellas han revoloteado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gescharreld
  • jij had gescharreld
  • hij/zij/het had gescharreld
  • wij hadden gescharreld
  • jullie hadden gescharreld
  • zij hadden gescharreld

Pluscuamperfecto

  • yo había revoloteado
  • habías revoloteado
  • él/ella había revoloteado
  • nosotros habíamos revoloteado
  • vosotros habíais revoloteado
  • ellos/ellas habían revoloteado

Toekomende tijd I

  • ik zal scharrelen
  • jij zult scharrelen
  • hij/zij/het zal scharrelen
  • wij zullen scharrelen
  • jullie zullen scharrelen
  • zij zullen scharrelen

Futuro I

  • yo revolotearé
  • revolotearás
  • él/ella revoloteará
  • nosotros revolotearemos
  • vosotros revolotearéis
  • ellos/ellas revolotearán

Toekomende tijd II

  • ik zal gescharreld hebben
  • jij zult gescharreld hebben
  • hij/zij/het zal gescharreld hebben
  • wij zullen gescharreld hebben
  • jullie zullen gescharreld hebben
  • zij zullen gescharreld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré revoloteado
  • habrás revoloteado
  • él/ella habrá revoloteado
  • nosotros habremos revoloteado
  • vosotros habréis revoloteado
  • ellos/ellas habrán revoloteado

Conditionalis I

  • ik zou scharrelen
  • jij zou scharrelen
  • hij/zij/het zou scharrelen
  • wij zouden scharrelen
  • jullie zouden scharrelen
  • zij zouden scharrelen

Condicional

  • yo revolotearía
  • revolotearías
  • él/ella revolotearía
  • nosotros revolotearíamos
  • vosotros revolotearíais
  • ellos/ellas revolotearían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gescharreld
  • jij zou hebben gescharreld
  • hij/zij/het zou hebben gescharreld
  • wij zouden hebben gescharreld
  • jullie zouden hebben gescharreld
  • zij zouden hebben gescharreld

Condicional perfecto

  • yo habría revoloteado
  • habrías revoloteado
  • él/ella habría revoloteado
  • nosotros habríamos revoloteado
  • vosotros habríais revoloteado
  • ellos/ellas habrían revoloteado

Imperatief

  • jij scharrel
  • jullie scharrelt

Imperativo presente

  • revolotea
  • vosotros revolotead

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van scharrelen