Vervoeging van schelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het scheelt
  • zij schelen

Present

  • he/she/it disagrees
  • they disagree

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het scheelde
  • zij scheelden

Simple past

  • he/she/it disagreed
  • they disagreed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gescheeld
  • zij hebben gescheeld

Present perfect

  • he/she/it has disagreed
  • they have disagreed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gescheeld
  • zij hadden gescheeld

Past perfect

  • he/she/it had disagreed
  • they had disagreed

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal schelen
  • zij zult schelen

Future

  • he/she/it will disagree
  • they will disagree

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gescheeld hebben
  • zij zult gescheeld hebben

Future perfect

  • he/she/it will have disagreed
  • they will have disagreed

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal schelen
  • zij zullen schelen

Conditional present

  • he/she/it would disagree
  • they would disagree

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gescheeld
  • zij zullen hebben gescheeld

Conditional perfect

  • he/she/it would have disagreed
  • they would have disagreed

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schelen